16
BEDIENINGSINSTRUCTIES
VÓÓR INBEDRIJFSTELLING
1. Plaats de unit zo horizontaal mogelijk. Het ontwerp van de unit staat
een marge toe van 10 graden, zowel in de lengte als zijwaarts, ten
opzichte van de horizontale positie. Het is de motor, niet de
compressor, die de beperkende factor is.
Wanneer de unit niet vlak staat, is het belangrijk om het motoroliepeil
nagenoeg op het maximumniveau te houden (in horizontale stand).
LET OP: vul niet meer olie bij in de motor of compressor dan het
maximumniveau.
2. Controleer of de motorsmeerolie in overeenstemming is met de
bedieningsinstructies in het Bedieningshandboek voor de motor.
3. Controleer het
compressoroliepeil
scheidingstank.
4. Controleer het dieselbrandstofpeil. Een goede regel is om het aan
het einde van elke werkdag bij te vullen. Hierdoor wordt
condensatie in de tank voorkomen.
5. Controleer het DEF-peil en vul zo nodig bij. Gebruik API-
gecertificeerde DEF die voldoet aan ISO 22241. De DEF-pomp
bevat een filter dat periodiek vervangen moet worden (zie
Onderhoudsschema).
7/204, 10/174, 12/154, 14/144
in
het
peilglas op
de
LET OP: tijdens het bijtanken:
•
moet de motor uitgeschakeld zijn.
•
mag er niet gerookt worden.
•
moeten alle vlammen gedoofd zijn.
•
mag de brandstof niet in contact komen met hete oppervlakken.
•
moeten er persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen worden.
6. Tap het water af uit de waterafscheider van het brandstoffilter,
waarbij u ervoor zorgt dat het eventueel vrijkomende brandstof
veilig wordt opgevangen.
7. Controleer het radiateur-koelvloeistofpeil (in horizontale stand).
8. Open de bedrijfsklep(pen) om er zeker van te zijn dat alle druk in
het systeem wordt afgelaten. Sluit de bedrijfsklep(pen) zodra alle
druk is ontlast.
9. LET OP: zorg ervoor dat de afschermingen/deuren gesloten zijn
tijdens het gebruik. Zo niet, dan kan dit leiden tot oververhitting en
kunnen operators bloot worden gesteld aan hoge geluidsniveaus.
10.Controleer of de noodstopschakelaar niet is ingeschakeld. Indien
nodig, trek de knop omhoog om deze te deactiveren.
11.Sluit het handmatige ontlastventiel in de eenheid, bovenop de
scheidingstank.
Wanneer de machine ingeschakeld of bediend wordt bij temperaturen
onder of rond 0°C , zorg dan dat de werking van het regelsysteem, de
uitlaatklep, de veiligheidsklep en de motor niet door ijs of sneeuw wordt
gehinderd en dat alle inlaat- en uitlaatpijpen en leidingen vrij zijn van
ijs en sneeuw.