STORING
OORZAAK
Geen reactie van het
Accu's niet aangesloten.
instrumentenpaneel
Zekering
wanneer de schakelaar
'gesprongen'.
in de (I)-stand wordt
gezet.
Motor start niet.
Lage acculading.
Slechte aarding.
Losse aansluiting.
Brandstoftekort.
Relais is defect.
Defecte stopsolenoïde.
Motor stopt terwijl het
Laag brandstofpeil.
in bedrijf is of wil niet
starten.
Veiligheidsuitschakeling is actief.
De motor start maar
Elektrische storing.
slaat
af
als
de
Lage motoroliedruk.
schakelaar weer in de I-
stand wordt gezet.
Defect relais.
Defecte sleutelschakelaar.
De motor start maar wil
Elektrische storing.
niet blijven draaien of
Lage motoroliedruk.
hij schakelt vroegtijdig
uit.
Veiligheidsuitschakeling is actief.
Brandstoftekort.
Schakelaar storing.
Hoge compressorolietemperatuur.
Water
brandstofsysteem.
Defect relais.
Motor oververhit.
Laag waterpeil.
Geblokkeerde radiateur.
Minder koellucht uit de ventilator.
Defecte thermostaat.
Verkeerde gasnokinstelling.
Motortoerental te hoog.
Motortoerental te laag.
Verkeerde gasnokinstelling.
Verstopt brandstoffilter.
Verstopt luchtfilter.
Verkeerd ingesteld regelsysteem.
Voortijdige ontlasting.
Excessieve trillingen.
Motortoerental te laag.
Lekkende
Slecht geplaatste olieafdichting.
olieafdichting.
OPLOSSING
Accu's aansluiten.
bij
startmotor
Zekering vervangen.
Controleer de spanning op de ventilatorriem, de accu- en kabelaansluitingen.
Controleer de aardingsleidingen en maak ze indien nodig schoon.
Zoek de aansluiting op en sluit deze goed aan.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Vervang het relais.
Controleer de stopsolenoïde.
Vul de brandstoftank en ontlucht het brandstofsysteem indien nodig.
(Raadpleeg het HOOFDSTUK ONDERHOUD).
Controleer de schakelaars van de veiligheidsuitschakeling.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer de relais.
Controleer de sleutelschakelaar.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer de schakelaars van de veiligheidsuitschakeling.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Test de schakelaars.
Controleer het compressoroliepeil en de oliekoeler. Controleer de
ventilatoraandrijving.
aanwezig
in
het
Controleer de waterafscheider en maak indien nodig schoon.
Controleer de relais en vervang indien nodig.
Controleer het peil en vul zo nodig bij.
Stop de machine en reinig de koellamellen met perslucht of stoom. Gebruik
een lagere druk voor het reinigen van de lamellen.
Controleer de ventilator en de aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen in
het ventilatorhuis.
Controleer de thermostaat en vervang indien nodig.
Controleer de instelling van het motortoerental.
Controleer de gasinstelling.
Controleer en vervangen indien nodig.
Controleer en vervang het element indien nodig.
Reset het regelsysteem. Raadpleeg AFSTELLING TOERENTAL- EN
DRUKREGELING in het hoofdstuk ONDERHOUD van dit handboek.
Controleer het regelsysteem.
Zie "Motortoerental te laag".
Vervang de olieafdichting.
Raadpleeg ook de Handleiding van de motorfabrikant.
OPSPOREN VAN STORINGEN
97
7/204, 10/174, 12/154, 14/144