Opdrachtopties
Voorbeeld van de reactie van CLI
Attributen van een LUN wijzigen
U schakelt als volgt de cache van de array-accelerator in of uit voor een
specifieke LUN:
Basisopdracht
Voorbeeldopdracht
Opdrachtopties
Modular Smart Array 1000/1500 cs Command Line Interface Gebruikershandleiding
: Het nummer van de LUN die moet worden gewijzigd.
UNIT 0
In dit voorbeeld wordt LUN 0 gemigreerd.
: RAID 5 wordt toegewezen aan de LUN.
RAID_LEVEL=xxx
RAID-niveaus zijn onder andere:
(geen fouttolerantie)
0
= RAID 0
(Drive Mirroring)
1
= RAID 1
(Distributed Parity)
5
= RAID 5
Advanced Data Guarding (ADG)
ADG
=
(optioneel): Een stripegrootte van 32 wordt gebruikt.
STRIPE_SIZE=xxx
Andere opties voor de stripegrootte zijn:
gebruikt stripegroottes 8, 16, 32, 64, 128 en 256
RAID 0
(standaardinstelling: 128 KB)
gebruikt stripegroottes 8, 16, 32, 64, 128 en 256
RAID 1
(standaardinstelling: 128 KB)
gebruikt stripegroottes 8, 16, 32 en 64
RAID 5
(standaardinstelling: 16 KB)
gebruikt stripegroottes 8, 16, 32 en 64
RAID ADG
(standaardinstelling: 16 KB)
Het RAID-niveau van eenheid 0 wordt nu 5.
Eenheid 0 wordt gemigreerd.
Gebruik "show unit 0" om de voortgang te controleren.
SET UNIT
CLI> SET UNIT 0 CACHE=DISABLE
: Het nummer van de LUN die moet worden gewijzigd. In dit
UNIT 0
voorbeeld wordt LUN 0 gewijzigd.
CACHE=ENABLE or DISABLE
van de array-accelerator in- of uitgeschakeld voor de opgegeven LUN.
: Hiermee wordt het gebruik van de cache
Werken met de CLI
49