SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: begrenzerfunctie
Sneller rijden dan de ingestelde
snelheid
Noodsituaties
Het blijft altijd mogelijk de ingestel-
de maximum snelheid te overschrij-
den door zo snel en diep mogelijk
het gaspedaal in te drukken (voorbij
het "zware punt").
Tijdens het overschrijden van de
snelheid knippert de snelheid op
het
instrumentenpaneel
scherm of boordcomputer) om u te
informeren.
Als de bijzondere situatie voorbij is,
laat u het gaspedaal los: de functie
snelheidsbegrenzer komt weer terug
zodra u een snelheid bereikt die on-
der de maximum ingestelde snel-
heid ligt.
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Als de ingestelde maximum snel-
heid niet vastgehouden kan worden
door het systeem (bijv. tijdens een
steile afdaling), knippert de snel-
heid op het instrumentenpaneel (in-
foscherm of boordcomputer) om u
te waarschuwen.
2.32
(info-
Uitschakelen van de functie
De
functie
wordt onderbroken als u drukt op:
- toets 4, in dit geval blijft de inge-
stelde snelheid in het geheugen
bewaard
- toets 1, in dit geval verdwijnt de
snelheid uit het geheugen.
Het doven van het controlelampje
op het instrumentenpaneel beves-
tigt dat deze functie uitgeschakeld
is.
(vervolg)
1
snelheidsbegrenzer
Opnieuw inschakelen van de
maximum snelheid
Als een snelheid in het geheugen is
opgenomen, is het mogelijk deze op
te roepen door toets 3 in te drukken.
3
4