Opstellen
5. Standaard is het vakje "Leeg-sensor" aangevinkt
(ingeschakeld). Druk op toets
voor leeg vat uit te schakelen indien nodig.
OPMERKING: De Laag-sensor- en de Leeg-sensorfouten
worden 3 seconden na het bereiken van een kritisch
niveau getriggerd.
6. Druk op toets
om de instelling van het
volgplaatventiel in te schakelen. Deze moet worden
ingeschakeld om de debieten tussen doseringen te
kunnen wijzigen en om de druk op de volgplaat af te
laten. Deze instelling is alleen van toepassing op
een E-Flo iQ systeem met een volgplaatventiel.
7. Door de automatische drukontlasting kan op basis
van deze instelling het volgplaatventiel worden
geopend en de druk in het systeem terug worden
afgelaten. Voer een waarde in tussen 1 en 24 uur.
OPMERKING: Het volgplaatventiel moet op het scherm
worden ingeschakeld om de drukontlasting automatisch
te activeren. Als er een verwarming is geïnstalleerd,
gaat het systeem naar zijn minimumtemperatuur.
Een nulwaarde in het veld schakelt deze functie uit.
8. Druk op softkey
en de bewerkingsmodus te verlaten.
Verwarmingsinstellingen
Druk op de softkey
de verwarmingsinstelschermen te openen. Op deze
schermen kunt u de bedrijfsinstellingen voor de
verwarmingsfunctie configureren.
OPMERKING: De verwarming moet worden geselec-
teerd in het systeeminstelscherm om deze selecties
beschikbaar te maken. Zie systeeminstelscherm
op pagina 23.
Verwarmingsinstelscherm 1
28
om het alarm
om uw wijzigingen op te slaan
in het iQ-menuscherm 1 om
OPMERKING: Voor tandemsystemen, lees eerst dit
hoofdstuk en raadpleeg vervolgens Tandem
verwarmingsinstelscherm 1 op pagina 29.
Het verwarmingszonenummer in de eerste kolom komt
overeen met de connector en de verwarmingszone van
de automatische multi-zone (AMZ) warmteregeling.
Zo komt bijvoorbeeld verwarmingszone-nummer 4-7
overeen met connector 4 en verwarmingszone 7.
Voor informatie over de AMZ, zie de handleiding E-Flo
iQ toevoersystemen, Installatie-Onderdelen.
Zie Bijbehorende handleidingen op pagina 3.
1. Druk op softkey
2. De kolom Zonetype verwijst naar de systeem-
component die de zone opwarmt. Selecteer een
zonetype in het uitklapmenu voor elke zone.
De beschikbare opties in het uitklapmenu zijn:
•
Slang
•
Ventiel
•
Verdeelstuk
•
PGM (Precision Gear Motor -
precisietandwielmotor)
•
Debietmeter
•
Drukreg (drukregelaar)
•
Andere
OPMERKING: Selecteer het juiste zonetype om de
zone goed te kunnen verwarmen. Als een verkeerd
zonetype wordt geselecteerd, kunnen er fouten,
overregelingen en lange opwarmtijden optreden.
OPMERKING: Er zijn nog twee andere zonetypes:
volgplaat en pomp. De zones hiervoor zijn altijd
respectievelijk 4-8 en 5-9, zoals hierboven afgebeeld.
3. Voer een temperatuur in de kolom
zoneinsteltemperatuur (
instelpunt dat de zone opwarmt als de verwarming
wordt aangezet. De temperatuureenheden kunnen
worden gewijzigd van °C naar °F in de schermen
voor geavanceerde instellingen. Zie Geavanceerd
instelscherm 2 op pagina 32.
om in bewerkingsmodus te gaan.
) in. Dit is het
3A7915B