Inbedrijfstelling
Controle van veiligheidsrelevante componenten
Controle op gasdichtheid
Toestel uit bedrijf nemen
Controle van veiligheidsrelevante
componenten
De functionaliteit van alle veilig-
heidsrelevante componenten dient
te worden gecontroleerd. Betreffen-
de componenten op een standaard
toestel zijn de aanvoervoeler, retour-
voeler, rookgasvoeler en ionisatie-
electrode.
Aanvoervoeler (1)
Verwijder de stekker van de voeler
terwijl de ketel is ingeschakeld. Dit
dient te resulteren in een storing met
nummer 20. Terugplaatsen van de
stekker leidt tot automatisch reset-
ten van de storing door de regelaar,
de ketel begint bij warmtevraag aan
de startprocedure.
Retourvoeler (2)
Verwijder de stekker van de voeler
terwijl de ketel is ingeschakeld. Dit
dient te resulteren in een storing met
nummer 40. Terugplaatsen van de
stekker leidt tot automatisch reset-
ten van de storing door de regelaar,
de ketel begint bij warmtevraag aan
de startprocedure.
Rookgasvoeler (3)
Verwijder de stekker van de voeler
terwijl de ketel is ingeschakeld. Dit
dient te resulteren in een storing met
nummer 28. Terugplaatsen van de
stekker leidt tot automatisch reset-
ten van de storing door de regelaar,
de ketel begint bij warmtevraag aan
de startprocedure.
Ionisatie-electrode (4)
Verwijder de elektrische aansluiting
van de ionisatie-electrode terwijl het
toestel in bedrijf is, dit resulteert in
een storing met nummer 128. Het
toestel zal proberen te herstarten.
Wanneer de elektrische aansluiting
van de ionisatieelectrode nog steeds
is verwijderd, zal de herstart resulte-
ren in een storing met nummer 133,
wanneer de aansluiting is terugge-
plaatst, zal de ketel succesvol her-
starten.
De ionisatiestroom kan worden ge-
meten door een multimeter (inge-
steld op μA ) aan te sluiten tussen de
32
1
4
ionisatieelectrode en de elektrische
aansluiting. De ionisatiestroom dient
altijd hoger te zijn dan 1.15 μA (mo-
dellen 60-70-80-120) 4,2 μA (model-
len 100-140), in normale condities
zal de ionisatie-stroom minimaal 6
μA bedragen.
Controle op gasdichtheid
Controleer na inbedrijfname alle
aansluitingen op gasdichtheid, ge-
bruik hiervoor gaslek spray of ge-
schikte electronische meetappara-
tuur. Te meten aansluitingen zijn:
•
Meetnippels;
•
Toestelaansluitingen;
2
•
Aansluitingen gas/luchtmengsys-
teem.
Toestel uit bedrijf nemen
Wanneer het toestel voor langere pe-
riode buiten gebruik gesteld wordt,
dient het toestel middels volgende
procedure uitgeschakeld te worden:
•
Schakel het toestel in standby po-
sitie
6
•
Schakel het toestel uit met de aan/
7
uit schakelaar op het bedienings-
paneel (5);
•
Maak het toestel spanningsloos
via de hoofdschakelaar in de ketel-
ruimte;
•
Sluit de gaskraan.
Controle van de luchtdrukschakelaar
(6)
(Alleen bij de modellen 60-70-80)
Maak de slang (7) los van de
ventilator en controleer of de boiler
uitgeschakeld wordt.
5
;
3