Installatie
Aansluiten
Aansluiten
Dit hoofdstuk geeft aan hoe de vol-
gende aansluitingen op een correcte
manier te maken:
•
Waterzijdige aansluitingen
•
Condensafvoer
•
Gasaansluiting
•
Rookgasafvoer
•
Luchtinlaat
•
Elektrische aansluitingen
Het toestel dient te worden aan-
gesloten met inachtneming van de
(inter-) nationale en lokale normen
en voorschriften, de installateur is
verantwoordelijk voor de naleving
hiervan.
Waterzijdige aansluitingen (1,2,3,4)
Het toestel dient op dusdanige wijze
te worden aangesloten, dat water-
stroming door het toestel tijdens
bedrijf gegarandeerd wordt. Sluit de
aanvoerleiding (1) en retourleiding
(2) van het systeem spanningsvrij aan
op de aansluitingen van het toestel.
Er zijn aansluitmogelijkheden voor-
zien voor de (optionele) set met vei-
ligheidsventiel, vul/aftap-kraan en
aansluiting voor een expansievat.
Het veiligheidsventiel dient op de
aansluiting in de aanvoer (3) van het
toestel te worden gemonteerd, de
vul/aftapkraan en aansluiting voor
een expansievat dienen op de aan-
sluiting in de retour (4) van het toe-
stel te worden gemonteerd.
De (optionele) pompset dient altijd
op de retouraansluiting (2) van het
toestel te worden gemonteerd.
Condensafvoer (5)
De sifon (inclusief in leveromvang
toestel) dient, na deze met water te
hebben gevuld, te worden gemon-
teerd op de aansluiting (5) aan de
onderzijde van het toestel. Sluit de
afvoerslang aan op het afvoersys-
teem in het ketelhuis. De aansluiting
op het afvoersysteem dient altijd een
open verbinding te zijn, om overstro-
ming van het toestel te voorkomen in
geval van verstopping van de afvoer.
14
Gasaansluiting (6)
De gasaansluiting mag uitsluitend
door gecertificeerde bedrijven wor-
den aangesloten. Hierbij dienen de
(inter) nationale en lokale normen
en voorschriften in acht genomen te
worden.
Sluit de gasleiding van het systeem
spanningsvrij aan op de gasaanslui-
ting (6) van het toestel. Er moet een
gaskraan direct onder de boiler wor-
den gemonteerd.
LET OP: de ketel is ingesteld voor ge-
bruik van gastype G20-G25. Om te
werken met gastype G31 dient u de
procedures beschreven op pagina 30
te volgen.
Elektrische aansluitingen
De elektrische aansluitingen mogen
uitsluitend door gecertificeerde be-
drijven worden aangesloten. Hierbij
dienen de (inter)nationale en lokale
normen en voorschriften in acht ge-
nomen te worden. De voeding van
het toestel dient te worden aange-
sloten middels een allpolige hoofd-
schakelaar met een minimale con-
tactafstand van 3 mm (volgens clau-
sule 22.3 van de EN-IEC-60335-1).
Deze schakelaar kan tevens worden
gebruikt om het toestel spannings-
loos te maken voor onderhouds-
werkzaamheden.
De ketel moet aangesloten worden
met een stroomkabel type H05V2V2-
F.
Alle kabels moeten via de kabelwar-
tels (7-9) onderaan de ketel naar het
bedieningspaneel (8) worden geleid.
Verbind alle kabels met de klemmen
volgens het bedradingsschema van
de ketel, zie pagina's 23-24.
7
3
1
5
6
8
9
2
4