Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Bescherming bij de bedrading
Gebruik zekeringen van de klasse T, die UL- en CUL-gecertificeerd zijn, en voer de aftakkingen uit volgens de onderstaan-
de tabel.
FR-A741-
-K
5.5
Nominale spanning [V]
Nominale stroom [A] *
40
* De nominale stroom voldoet conform de voorschriften van de National Electrical Code aan de maximaal toegestane nominale stroom. De precieze grootte moet afhankelijk van de
betreffende installatie worden gekozen.
Overbelastingsbeveiliging van de motor
Als u de stroominstelling van de elektr. motorbeveiliging als overbelastingsbeveiliging van de motor gebruikt, stelt u in de
parameter Pr. 9 Stroominstelling voor elektr. motorbeveiliging de nominale motorstroom in.
De onderstaande afbeelding toont de karakteristieken van de overbelastingsbeveiliging van de motor.
Pr. 9 = 50 % van de nominale stroom van
*1, 2
de frequentieomvormer
of
*3
meer
Outputvermogen van de frequentieomvormer
(% van de nominale outputstroom van de frequentieomvormer)
LET OP
De werking van de elektronische motorbeveiliging wordt bij het resetten van de frequentieomvormer door het uit- en weer inschakelen
van de stroomvoorziening of door het schakelen van het RESET-signaal gereset. Vermijd daarom het onnodig resetten en uitschake
len van de frequentieomvormer.
Als meerdere motoren op één frequentieomvormer zijn aangesloten, is een voldoende thermische motorbeveiliging niet gegaran-
deerd. In dit geval dient de interne motorbeveiligingsschakelaar te worden uitgeschakeld. De thermische motorbeveiliging moet door
een externe motorbeveiliging (bv. PTC-elementen) worden gegarandeerd.
Bij een groot verschil in vermogen tussen frequentieomvormer en motor en een kleine parameterwaarde is een voldoende thermische
motorbeveiliging niet gegarandeerd. De thermische motorbeveiliging moet door een externe motorbeveiliging (bv. PTC-elementen)
worden gegarandeerd.
De thermische motorbeveiliging moet door een externe motorbeveiliging (bv. PTC-elementen) worden gegarandeerd.
Als de stroominstelling van de elektronische motorbeveiliging is ingesteld op een waarde kleiner dan 5 % van de nominale stroom van
de frequentieomvormer, werkt de motorbeveiligingsfunctie niet.
A.1.3 Kortsluitinggegevens
De frequentieomvormers zijn inzetbaar in netwerken die niet meer dan 100 kA rms (symmetrische stroom) en maximaal
528 V kunnen leveren.
7.5
11
15
70
80
90
Pr. 9 = 100 % van de nominale stroom
*1, 2
van de frequentieomvormer
*3
of meer
Motorbeveiliging actief
Bereik rechts van de
karakteristiek
Normale werking
Bereik links van de
karakteristiek
Verloop van de curve bij
gedeactiveerde motorbe-
veiliging (Pr. 9 = 0 (A))
Overbelas-
tings-
beveiliging
transistor
018.5
22
30
Min. 480 V
110
150
175
De
motorbeveiligingsfunctie
quentie en de motorstroom. In afhankelijkheid van
deze beide factoren en de nominale motorstroom
zorgt de elektronische motorbeveiliging voor het ac-
tiveren van de beveiligingsfuncties bij overbelasting.
Bij gebruik van een extern beluchte motor dient
u parameter 71 in te stellen op een van de waarden
„1, 13 tot 18, 50, 53 of 54" om het volledige instelbe-
reik van het toerental te kunnen benutten zonder
thermische declassering van de motor. Aansluitend
wordt parameter 9 ingesteld op de nominale stroom.
*1
Geldt voor een instelling van 50 % van de nominale stroom van
de frequentieomvormer.
*2
Dit percentage heeft betrekking op de nominale outputstroom
van de frequentieomvormer en niet op de nominale motorstroom.
*3
Deze karakteristiek geldt ook bij de keuze van een extern
beluchte motor en het gebruik bij een frequentie van 6 Hz of meer.
BIJLAGE
37
45
55
200
250
300
registreert de motorfre-
25

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave