I
NSTALLATIE
28
verwarming) of koud (bij koeling) wordt. Het is mogelijk
dat u hier even op moet wachten. De ketel of de
koelmachine moet natuurlijk ingeschakeld zijn en op het
bedieningspaneel moet er een verschil zijn tussen de
ruimtetemperatuur en de gewenste temperatuur (zie ook
de gebruikershandleiding). Ontlucht zonodig de
warmtewisselaar.
4. Controleer de luchtuitblaasrichting. Voorkom dat lucht
wordt uitgeblazen in de richting van plaatsen waar
personen zich langere tijd kunnen bevinden, zoals
werkplekken.
5. Is de buitenluchtdoorvoer tochtvrij aangesloten?
Controleer de afdichting rond de doorvoerkoker.
Controleer ook of de luchtklep in beide standen goed sluit.
Als de klep niet goed sluit is het mogelijk dat het toestel
niet waterpas hangt of dat het toestel niet goed wordt
ondersteund. Corrigeer dit wanneer mogelijk. Controleer
ook of de klep bij het uitschakelen van de spanning de
doorvoeropening automatisch afsluit (dit gaat gepaard met
een doffe klap). Na het inschakelen van de spanning moet
de klep weer normaal functioneren.
VENTILATORCONVECTOR