Inbedrijfstelling
Controlemaatregelen
De eerste inbedrijfstelling mag
uitsluitend door een erkend
technicus worden uitgevoerd.
Voro de inbedrijfstelling moeten
de volgende controles worden
uitgevoerd:
•
controle van de stroomtoevoer;
•
controle van de druk in de
verwarmingsinstallatie;
•
controle van de druk in de
gasaansluiting;
•
controle van de dichtheid van
de gastoevoerleiding;
•
controle van de correcte
montage van het accessoire
voor de rookgasafvoer;
•
controle van de dichtheid van
de condensafvoerleiding;
Minimum hoeveelheid recirculatie/
controle stroming
Men moet kunnen garanderen dat
het apparaat op hydraulische wijze
doorstroomt bij een warmteaanvraag.
Het apparaat beschikt over een
stroombeveiliging die de doorstroom
controleert. Om de minimum
doorstroom te kunnen handhaven
raden wij u aan een drukbegrenzer.
28
Voor de inbedrijfstelling moet het
volgende worden gecontroleerd:
•
er moet een voldoende
dimensionering worden
gegarandeerd van het
expansievat om een depressie
in de installatie te voorkomen
en te vermijden dat lucht
binnendringt.
•
Houdt u aan alle aanwijzingen
betreffende de waterkwaliteit.
Vul eventueel met onthard
water (zie pagina 4).
•
De inbedrijfstelling van de
installatie en de ontluchting
moeten direct na het vullen
plaatsvinden, om te voorkomen
dat zich vaste luchtbellen
vormen welke een potentiële
corrosiebron vormen.
•
Door een inbedrijfstelling bij
lage systeemtemperaturen en
een maximale doorstroming van
de verwarmingsinstallatie kan
men kalkafzetting voorkomen.
•
Tijdens de
keuringswerkzaamheden moet
u voorkomen dat het water in
de installatie volledig wordt
vervangen. Dit kan plaatsvinden
d.m.v. gedeeltelijke blokkering
of door het water van de
installatie op te vangen en te
filteren en weer te gebruiken.