I
NSTALLATIE
2.9
Inschakelen en werking controleren
30
Bij alle modellen
1. Controleer de volgende aansluitingen:
-
voeding;
-
besturingskabel(s) tussen bedieningspaneel en toe-
stel(len);
-
externe regelcomponenten (indien toegepast).
2. Schakel de netvoeding in en/of steek de stekker in het
stopcontact bij alle aangesloten toestellen.
Als u de netvoeding voor het eerst inschakelt, geeft het
display kortstondig het aantal aangesloten toestellen weer
(in bijgaand voorbeeld 2).
3. Druk twee maal op de
Als het toestel correct werkt, geeft het display gegevens
weer, zoals in bijgaand voorbeeld, of brandt de LED:
Als het bedieningspaneel niet werkt, of als het display
cijfer), raadpleeg dan hoofdstuk 6 'Storingen'.
LED
4. Schakel het luchtgordijn in met het bedieningspaneel (zie
paragraaf 3.1).
Bij modellen met waterverwarming
Controleer of de warmtewisselaar correct is aangesloten:
5. Verzeker u ervan dat de CV- installatie ingeschakeld is.
6. Verzeker u ervan, dat de verwarming is ingeschakeld op het
bedieningspaneel (zie paragraaf 3.3).
7. Voel of de uitgeblazen luchtstraal warm wordt. Dit kan
enige tijd duren.
8. Ontlucht indien nodig de warmtewisselaar.
Bij modellen met elektrische verwarming
9. Verzeker u ervan, dat de verwarming is ingeschakeld op het
bedieningspaneel (zie paragraaf 3.3).
10. Voel of de uitgeblazen luchtstraal warm wordt.
C
-toets op het bedieningspaneel.
en/of een storingscode weergeeft (E of F met een
-
OMFORT
LUCHTGORDIJN