6
Voer het papierformaat in.
Voer de breedte en hoogte in, gezien vanuit de
invoerrichting (in de invoerlade). Druk op
of gebruik de afdrukhoeveelheidstoetsen.
7
Druk op [OK].
Geef indien nodig een andere naam.
Druk op [Sluit] als u het formaat geen andere
naam wilt geven.
8
Druk op [Hernoemen].
9
Selecteer een toets waarvan u de
naam wilt wijzigen.
10
Voer een nieuwe naam in met de let-
tertoetsen.
of
U schakelt om tussen hoofdletters en kleine let-
ters met [Klein] en [Hooftlet.].
p.74
11
Druk op [OK] als u klaar bent.
LET OP:
• Als u een naam wilt wijzigen, begint u weer bij
stap 8.
12
Bevestig de naam en druk op [Sluit].
Het scherm Admin. wordt opnieuw weergegeven.
Het papierformaat is bijgewerkt.
Afwijkende papierformaten registreren [Aangep. papierdata]
Geavanceerde functies
103