6. Gebruik het voorste tractorwiel als geleider voor
het behouden van een gelijkmatige zijwaartse
insteekafstand bij de volgende baan.
7. Hef aan het einde van de beluchtingsbaan de
beluchter op en schakel de aftakas uit.
8. Als u achteruit rijdt in een krappe ruimte (zoals
een tee-box), schakel dan de aftakas uit en hef
de beluchter op tot de hoogste stand. Pas op
dat u niet vast komt te zitten in het gras met de
grasmatbeschermers.
9. Verwijder altijd beschadigde machineonderdelen,
zoals gebroken pennen, uit het werkgebied, om te
voorkomen dat deze worden opgepikt en worden
weggeslingerd door maaimachines en andere
gazonmachines.
10. Vervang gebroken pennen; inspecteer en repareer
beschadigde pennen die nog kunnen worden
gebruikt. Herstel eventuele andere schade aan de
machine vóór u begint met beluchten.
Tips voor bediening en
gebruik
1. Schakel de aftakas in met een laag motortoerental.
Verhoog het motortorental om een toerental voor
de aftakas van (maximaal) 540 te bereiken en laat de
beluchter zakken. Bedienen bij een motortoerental
waarbij de beluchter soepel werkt.
Opmerking: Het veranderen van het
motor-/aftakastoerental in een bepaalde
tractorversnelling (of vaste hydrostatische
pedaalstand bij tractoren met hydrostatische
schakelinrichting) zal de insteekafstand niet
veranderen.
2. Maak heel voorzichtig bochten tijdens het
beluchten. Maak nooit scherpe bochten als
de aftakasaandrijving is ingeschakeld. Plan de
beluchtingsbaan vóór u de beluchter neerlaat.
3. Als de tractor vastloopt bij het werken op harde
grond of bij een helling op, hef dan de beluchter een
beetje op tot de snelheid weer goed is en laat dan de
beluchter weer zakken.
4. Niet beluchten als de grond te hard of te droog
is. De beste resultaten worden bereikt na regen of
wanneer de grasmat de vorige dag is besproeid.
Opmerking: Als de rol van de grond onhoog
komt tijdens het beluchten is de grond te hard
om de gewenste diepte te bereiken. Verlaag
de beluchtingsdiepte tot de rol tijdens de
werkzaamheden goed contact maakt met de grond.
5. Verhoog de penetratie van de beluchter als u een
zeer compacte bodem moet beluchten. Reinig
de koppen en belucht opnieuw met een diepere
penetratie, bij voorkeur na besproeien.
6. De ProCore 864 beluchter is aan de rechterkant
van de tractor geplaatst, zodat belucht kan worden
zonder met de tractorbanden over de koppen te
rijden. Belucht, waar mogelijk, met een langere
excentrische positie in de richting van de vorige
beluchtingsbaan.
7. Controleer altijd de bovenste verbindingsarm of
stel deze opnieuw af wanneer de beluchtingsdiepte
is veranderd. De voorkant van de beluchter moet
verticaal zijn.
Verlaat, om persoonlijk letsel te voorkomen,
nooit de bestuurderstoel van de tractor zonder
eerst de aftakas uit te schakelen, de parkeerrem
in werking te stellen en de motor uit te zetten.
Voer nooit aanpassingen of reparaties uit aan
de beluchter zonder eerst de beluchter te laten
zakken op de veiligheidsstander. Controleer of
alle veiligheidsinrichtingen op de juiste plaats
vast zitten vóór u verder gaat met gebruik.
8. Kijk veelvuldig achterom om te controleren of de
machine naar behoren werkt en de banen steeds
netjes naast elkaar liggen.
9. Verwijder altijd beschadigde machineonderdelen,
zoals gebroken pennen, uit het werkgebied, om te
voorkomen dat deze worden opgepikt en worden
weggeslingerd door maaimachines en andere
gazonmachines.
10. Vervang gebroken pennen; inspecteer en repareer
beschadigde pennen die nog kunnen worden
gebruikt. Herstel eventuele andere schade aan de
machine vóór u begint met beluchten.
Harde grond
Als de grond te hard is om de gewenste werkdiepte
te verkrijgen, bestaat de kans dat de beluchtkop gaat
"stuiteren". Dit is te wijten aan de harde ondergrond
waarin de insteekwertuigen proberen binnen te dringen.
Dit probleem kan op één van de volgende manieren
worden verholpen:
• De beste resultaten worden bereikt na regen of
wanneer de grasmat de vorige dag is besproeid.
• Verminder het aantal pennen per stomper-arm
Probeer de configuratie van de insteekwerktuigen
20