8)
Controleer of alle giekkleppen werken en geen mondstukken verstopt zijn door de giekschakelaars
te bedienen.
9)
Zet alle giekschakelaars op AAN.
10)
Houd de schakelaar FLOW CONTROL (STROOMREGELING) ongeveer 12 seconden in de stand
INC (MEER). Hierdoor wordt verzekerd dat de gemotoriseerde regelklep helemaal gesloten is. (Een
drukmeter wordt niet bijgeleverd.)
11)
Stel de handklep van de leiding van de roerinrichting op de gewenste roering in.
12)
Sluit de handklep van de hoofdleiding zo nodig om de maximaal gewenste bedrijfsdruk in te stellen.
De maximumdruk hoort ongeveer 10 psi [70 kPa] boven de normale spuitdruk te zijn.
VOORBEELD: Als de normale spuitdruk 30 psi [210 kPa] is, stelt u de maximumdruk op ongeveer
40 psi [280 kPa] in.
13)
Houd de schakelaar IND/DEC ongeveer 12 seconden in de stand DEC (MINDER). Hierdoor wordt
verzekerd dat de gemotoriseerde regelklep helemaal open is.
14)
Sluit de handklep van omloop nr. 1 om de gewenste minimale bedrijfsdruk in te stellen. De
minimumdruk hoort ongeveer de helft van de normale spuitdruk te zijn.
VOORBEELD: Als de normale spuitdruk 30 psi [210 kPa] is, stelt u de minimumdruk op ongeveer
15 psi [105 kPa] in.
15)
Controleer de maximum- en minimumdruk en de dosis door stap 11 en 14 te herhalen.
AANVANKELIJKE VELDTEST VAN SYSTEEM
1)
Rijd het veld of de weg af met de doelsnelheid en met de spuitgieken UIT om de snelheidswaarde
op de console te controleren.
2)
Zet de spuitmachine en gieken aan en zet de schakelaar MAN/AUTO op AUTO. Verhoog of verlaag
de snelheid met één (1) MPH [2 km/u]. Het systeem hoort zich automatisch aan de toe te passen
doeldosis aan te passen.
3)
Als het systeem om wat voor reden dan ook niet naar de gewenste dosis kan worden gecorrigeerd,
controleert u of een tank leeg is, een leiding verstopt is, een pomp niet goed werkt, de snelheid van
het voertuig niet juist is of er een defect in het systeem is.
4)
Als blijkt dat het systeem niet naar behoren corrigeert, neem dan eerst AANVANKELIJKE OPSTELLING
VAN SYSTEEM door en raadpleeg dan OPSPOREN VAN STORINGEN.
5)
Aan het einde van elke rij zet u de hoofdschakelaar op UIT om de stroom stop te zetten. Hierdoor
wordt de oppervlakteteller ook uitgeschakeld.
6)
Controleer de bestreken oppervlakte en het gebruikte volume.
40