11)
SNELHEID
ONSTABIEL (SNELHEIDSSENSOR
VAN WIELAANDRIJVING).
12)
SNELHEID INCORRECT OF ONSTABIEL
(SNELHEIDSSENSOR
SNELHEIDSMETERAANDRIJVING).
13)
SNELHEID IS "0000".
14)
DOSIS INCORRECT OF ONSTABIEL.
INCORRECT
OF
VAN
1)
Voer een snelheidscontrole op een harde
weg uit. Als de snelheid correct is, onderzoekt
u de snelheidssensor op een ander wiel.
2)
Verwijder één rode en één zwarte magneet
van het wiel. (Breng de andere rode en
zwarte magneten recht tegenover elkaar.)
Voer een snelheidskalibratiegetal in de con-
sole in dat tweemaal zo groot is als het
juiste snelheidskalibratiegetal. Voer een
snelheidscontrole op een harde weg uit.
Verwijder deze twee magneten en vervangze
door
twee
eensnelheidscontrole uit. Als de snelheid
met slechts één stel magneten incorrect is,
vervangt u het defecte stel. Als de snelheid
met beide stellen incorrect is, vervangt u de
snelheidssensor.
OPMERKING:
snelheidskalibratiegetal weer in nadat de
test is uitgevoerd.
1)
Beweeg de kabel heen en weer bij de con-
nector van de snelheidssensor.
snelheid wordt weergegeven, zet u de con-
nector vast of vervangt u de transductor.
2)
Controleer of de adapter van de
snelheidsmeterkabel, spie en transductor
juist zijn aangesloten.
3)
Controleer op knikken of scherpe bochten in
de snelheidsmeterkabel.
4)
Vervang
de
snelheidsmeter.
1)
Controleer of de snelheid correct wordt
opgenomen. Als de snelheid nul is,
raadpleegt u probleem 10 in Opsporen van
storingen.
2)
Controleer of het totale volume de stroom
registreert. Zo niet, raadpleeg dan probleem
17 in Opsporen van storingen.
1)
Controleer of alle in de console "ingetoetste"
getallen juist zijn. Controleer of de snelheid
correct wordt opgenomen. Als de snelheid
incorrect is, raadpleegt u probleem 11 of 12
in Opsporen van storingen.
2)
Controleer in handbediening (MAN) of de
weergave van de dosis (GPA) constant blijft.
Zo niet, raadpleeg dan probleem 18 in
Opsporen van storingen. (Wordt vervolgd
op de volgende pagina)
31
andere.
Voer
Voer het oorspronkelijke
Als de
transductor
van
de