7.9 - Vooraf ingestelde functies
De besturingseenheid van ROBUS is uitgerust met een aantal programmeerbare functies; standaard zijn deze functies ingesteld op een confi-
guratie die geschikt is voor de meeste gevallen van automatisering.
De functies kunnen worden gewijzigd op elk ogenblik met behulp van een specifieke programmeringsprocedure, raadpleeg hiervoor paragraaf
7.1 "Programmering".
7.10 - Radio-ontvanger
Voor de afstandsbediening van ROBUS is op de besturingseenheid de SM-koppeling voor optionele radio-ontvangers van het type SMXI of OXI
beschikbaar.
Voor nadere informatie raadpleegt u de gebruikshandleiding van de
radio-ontvanger. Voor het aansluiten van de radio-ontvanger volgt u de
procedure op de afbeelding.
In tabel 9 wordt de koppeling beschreven tussen de uitgang van de
radio-ontvanger en de instructie die ROBUS zal uitvoeren:
8
VERDERE DETAILS
8.1 - Inrichtingen toevoegen of verwijderen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering met ROBUS toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op "BLUE-
BUS" en de ingang "STOP" kunnen verschillende soorten inrichtingen worden aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit te voeren zoals beschre-
ven in paragraaf 8.4 "Herkennen van andere inrichtingen".
Bluebus
BLUEBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel de
elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van BLUEBUS en
zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat haar tijdens de installering
een eenduidig adres wordt toegekend. Op BLUEBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningsknoppen, signale-
ringslampjes enz. worden aangesloten. De besturingseenheid van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één na één via een adequate
herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren. Steeds wanneer een aan
BLUEBUS gekoppelde inrichting wordt toegevoegd of verwijderd, dient daarom een herkenningsprocedure in de besturingseenheid uitge-
voerd te worden zoals dat in paragraaf 8.4 "Herkennen van andere inrichtingen" beschreven wordt.
Ingang STOP
STOP is de ingang die de onmiddellijke onderbreking van het manoeuvre veroorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kun-
nen inrichtingen met uitgang met normaal open contacten "NO" aangesloten worden, maar ook inrichtingen met normaal gesloten contacten
"NC" of inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2 KΩ, zoals contactlijsten.
Net als bij BLUEBUS herkent de besturingseenheid het soort inrichting dat tijdens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie
paragraaf 8.4 "Herkennen van andere inrichtingen"); daarna wordt er een STOP veroorzaakt indien er zich een wijziging ten opzichte van de
herkende staat voordoet.
Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOP-ingang meer dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het het-
zelfde type:
• Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan.
• Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan.
• Twee inrichtingen met een uitgang met constante weerstand van 8,2 KΩ kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan twee inrichtin-
gen zijn, moeten alle inrichtingen via een "cascadeschakeling" op één enkele eindweerstand van 8,2 KΩ aangesloten worden.
• Een combinatie van NO en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel te schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2 KΩ
te verbinden (en dus is ook de combinatie van 3 inrichtingen mogelijk: NO, NC en 8,2 KΩ).
Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die inrichtingen welke
een uitgang met een constante weerstand van 8,2 KΩ hebben, de veiligheidscategorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1.
Uitgang
Commando
Nr. 1
P.P. (Stap-voor-stap)
Nr. 2
Gedeeltelijke opening
Nr. 3
Openen
Nr. 4
Sluiten
Tabel 9
Nederlands – 19