10.3 Gevaarlijke plaatsen en gevaarlijke situaties
De bediener van de viamobil dient bij het kiezen van de trajecten rekening te houden met zijn rijvaardigheid en lichamelijke conditie.
Vóór de rit dient hij de toestand van de banden van de viamobil te controleren. Ook dient hij te controleren of het accupack opgeladen
is en of de verschillende bedieningselementen en de handremmen van de rolstoel naar behoren functioneren.
Deze veiligheidscontroles, evenals de eigen rijvaardigheid, zijn vooral in de volgende situaties van belang:
• smalle weggetjes, hellende wegen (bijv. oprijplanken, opritten) smalle wegen langs een afgrond, bergwegen.
• smalle en/of hellende/schuin aflopende paden langs hoofdverkeerswegen of in de buurt van afgronden.
• ondergesneeuwde of met bladeren of ijs bedekte wegen of paden.
• oprijplanken en hefinrichtingen aan auto's.
!
Wees bijzonder voorzichtig bij het rijden op kademuren, aanlegsteigers, wegen en plekken aan het water,
onbeveiligde bruggen en dijken. Rij niet te dicht tot aan het water.
!
Stijgingen of dalingen met maximaal 10,2° (18 %) worden door de viamobil ondersteund.
Het maximale stijgingspercentage waarbij de viamobil nog veilig rijdt, bedraagt 6,5° (11,5 procent) bij een
belasting van maximaal 160 kg. Bij grotere stijgingen of dalingen moet de bediener altijd in staat zijn om te
voorkomen dat de rolstoel omkiept (om het even in welke richting).
Vereist is wel dat het profiel van de banden in orde is, de luchtdruk van de banden van de rolstoel juist is, de
toestand van het terrein niets te wensen overlaat en de nuttige belasting niet hoger is dan 160 kg.
Bij het nemen van bochten of tijdens het keren op stijgende of dalende trajecten kan het zwaartepunt verschui-
ven waardoor het risico toeneemt dat de rolstoel naar de zijkant overhelt en omslaat. Voer deze rijbewegingen
daarom zeer voorzichtig en alleen bij lage snelheid uit!
Kijk tijdens het oversteken van hoofdverkeerswegen, kruisingen en spoorwegovergangen goed uit. Steek rails in
wegen of aan spoorwegovergangen nooit parallel daaraan rijdend over, omdat de wielen daarbij eventueel inge-
klemd zouden kunnen raken.
Wees extra voorzichtig als u oprijplanken en hefvoorzieningen oprijdt die aan auto's zijn bevestigd. Tijdens het
stijgen resp. dalen van het platform of een hefinrichting moet de viamobil uitgeschakeld worden. De rijhendel
[19] mag niet ingedrukt worden. Trek ook de handremmen van de rolstoel aan. Daardoor wordt voorkomen dat de
rolstoel wegrolt, bijv. door onopzettelijke rijcommando's.
Als de bodem nat is, hebben de banden minder grip op de bodem; er bestaat een verhoogd slipgevaar. Pas uw
rijgedrag aan de omstandigheden aan.
11. Onderhoud en afvalverwijdering
11.1 Laden van het accupack
Telkens wanneer uw viamobil wordt ingezet, verbruikt hij energie. Het accupack mag nooit helemaal worden ontladen, aangezien het
hierdoor op den duur schade kan oplopen. Het is raadzaam om het accupack na elk gebruik weer op te laden.
Laad het accupack uitsluitend op met de oplader die met de viamobil meegeleverd wordt. Het laadproces wordt automatisch beëindigd,
zodra het accupack opgeladen is. Overladen is daardoor uitgesloten.
Zie ook hoofdstuk 5 voor meer informatie over het accupack.
35