41
10
2.8 De snelheid selecteren
Met het instelwiel [17] kunt u vóór, maar ook tijdens het rijden de maximaal te
bereiken snelheid vastleggen.
16
Draai het instelwiel [17] bij het wegrijden altijd eerst in de stand van de langzaamste
snelheid en verhoog de snelheid langzaam tot het gewenste tempo.
• Draai het instelwiel [17] in de rijrichting om de snelheid te verhogen.
17
• Draai het instelwiel [17] tegen de rijrichting in om de snelheid te verlagen.
De maximaal te bereiken snelheid kan traploos van 1,1 km/h tot 5,5 km/h bij vooruit
rijden en van 0,5 km/h tot 2,7 km/h bij achteruit rijden ingesteld worden, als het
apparaat stilstaat of ook tijdens het rijden.
Tijdens het instellen wordt de snelheid (ingestelde waarde afhankelijk van de
maximale snelheid, zie ook hoofdstuk 6.3) enkele seconden lang op het display [16]
weergegeven.
!
!
3. Rijden
3.1 Begin van de rit
Nadat u de in de voorgaande hoofdstukken beschreven instellingen uitgevoerd hebt,
kan de rit beginnen. Hierbij functioneert de rijhendel [19] net als het gaspedaal van
een auto.
• Als de rijhendel [19] licht ingedrukt wordt, beweegt de viamobil zich langzaam in de
vooraf ingestelde richting.
• Als de rijhendel [19] helemaal tot een voelbare weerstand ingedrukt wordt, beweegt
de viamobil zich met de door u geselecteerde maximale snelheid (zie hoofdstuk 2.8)
in de vooraf ingestelde rijrichting.
• Als de rijhendel [19] losgelaten wordt, komt de viamobil tot stilstand.
19
!
Rolstoelgebruikers die de viamobiel voor de eerste keer gebruiken
raden wij aan om met een lage eindsnelheid te beginnen, om de
rij-eigenschappen van de viamobiel te leren kennen.
Voer uw eerste rijpogingen niet in nauwe ruimtes uit, zoals bijv. op
de gang.
Als de rijhendel [19] losgelaten wordt, komt de viamobil niet abrupt
tot stilstand, maar rijdt nog een stukje verder in de rijrichting.
Beëindig uw rit daarom op tijd voor een hindernis.