3.6 Het nemen van hindernissen
Bij het nemen van hindernissen, zoals bijv. stoepranden, is bijzondere oplettendheid
vereist.
Hindernissen kunnen zowel tijdens het vooruit- als het achteruitrijden genomen wor-
den. Bij hogere hindernissen moet de rolstoel met behulp van zijn eigen duwgrepen
(niet met het bedieningsapparaat of de extra greep van de viamobil) opgetild of naar
onderen gedrukt worden. De viamobil hoeft hiervoor niet uitgeschakeld te worden.
Al naargelang de hoogte van de te nemen hindernis functioneert de viamobil evt. niet
meer, omdat het aandrijfwiel afhankelijk van de hoek waarin de rolstoel vastgehouden
wordt, geen contact met de grond meer heeft. Rijd in zulke gevallen niet in een rechte
hoek, maar ongeveer met een verplaatsing van 20 graden naar de hindernis toe.
!
!
20
Rijd langzaam naar een hindernis toe en rem de rolstoel op tijd vóór
de hindernis af!
U mag in geen geval met maximale snelheid tegen een hindernis
aanrijden, met de wielen tegen een hindernis aanstoten of zelfs
proberen om een hindernis met maximum snelheid te nemen.
Bij zulke manoeuvres kunnen vooral de voorwielen van de rolstoel
beschadigd worden of (in extreme gevallen) zelfs afbreken.
Bij het nemen van een hindernis (zie hoofdstuk 3.6) mag de rolstoel
niet met het bedieningsapparaat of de extra greep opgetild worden
resp. naar onderen gedrukt worden.
Evenmin mag de rolstoel gekanteld worden door met een voet op het
accupack te drukken.
13