Overzicht functies
RS 232-interface voor instelling en controle
via PC
Systeemuitbreiding door afstandsbediening
FEK en FE7
Invoer van de vorstbeveiligingsgrenzen m.b.t.
installatie en warmtepompen
Tenminste 1 dag gangreserve van de timer
Automatische pompkickschakeling
Resetmogelijkheid
Storingslijst met nauwkeurige displayweer-
gave van de storingscodes, de datum en de
tijd
Snelle en nauwkeurige storingsdiagnose
d.m.v. installatie-analyse incl. het opvragen
van de temperaturen van warmtepomp en
periferie zonder hulptoestel
voorinstellingen van de timerprogramma's
voor alle verwarmings- en warmwatercircuits.
1.3 Belangrijke aanwijzingen
!
De warmtepompmanager
mag uitsluitend door erkende
installatiebedrijven geïnstalleerd en
onderhouden worden.
!
Wat niet is toegestaan:
het gebruik van niet uitdrukkelijk vrijgege-
ven warmtemedia
de verwarming van andere vloeistoffen
dan verwarmingswater
de opstelling van het toestel
a) in de open lucht
b) in ruimten met bevriezingsgevaar
c) in natte ruimten zoals de badkamer
d) in ruimten met explosiegevaar
het gebruik van het toestel
a)
uiten de temperatuur-inzetgrenzen
b)
zonder een minimale circulatiehoeveel-
heid aan de warmtebron en warmteopne-
mer
Het warmwaterreservoir heeft de
druk van de waterleiding. Tijdens de
verwarming druppelt het uitzettingswater
uit de veiligheidsklep, indien er geen
warmwaterexpansievat is geïnstalleerd.
Raadpleeg uw specialist, indien na
beëindiging van het verwarmen het water
nog steeds blijft druppelen.
1.4 Bediening
De bediening is in drie niveaus onderverdeeld.
Het 1
en 2
bedieningsniveau zijn zowel voor
e
e
de gebruiker als voor de vakman toegankelijk.
Het 3
bedieningsniveau is aan de vakman
e
voorbehouden:
1
e
Bedieningsniveau (klepje gesloten)
Hier kunnen de bedrijfstoestanden zoals de
"stand-by"-stand, programmafunctie, conti-
nue dag- en nachtfunctie etc. ingesteld wor-
den. (zie hfdst. 2.1).
2
Bedieningsniveau (klepje open)
e
Hier kunnen de installatieparameters zoals
ruimtetemperaturen, warmwatertemperatu-
ren, verwarmingsprogramma's etc. ingesteld
worden (zie hfdst. 2.2).
3
Bedieningsniveau
e
(alleen voor de vakman)
Dit niveau is met een code beveiligd en mag
alleen door de vakman gebruikt worden. Hier
worden data vastgelegd die specifiek betrek-
king hebben op warmtepompen en installaties
(Zie uitsnede 2.10)
Het belangrijkste in het kort
Instellingen
Alle instellingen verlopen volgens hetzelfde
schema:
Bij het openen van het klepje wordt de
manager in de programmeerstand gescha-
keld. Onder op de display op de installatie-
parameter ruimtetemp. 1 verschijnt een wij-
zersymbool .
Door aan de
-knop te draaien kunt u de
wijzer op de installatieparameter brengen
die u wilt wijzigen.
Druk, om de waarden van de installatiepa-
rameters te wijzigen, de PRG-toets in. Zodra
het rode controlelampje boven de PRG-toets
gaat branden, kunt u met de draaiknop de
actuele waarde wijzigen. Druk vervolgens
opnieuw de PRG-toets in. Het controlelamp-
je gaat uit en de nieuwe ingestelde waarde
is opgeslagen. Als het rode controlelampje,
boven de PRG-toets, na het opslaan niet
uitgaat, kunnen andere waarden bij deze
parameter door het nogmaals indrukken van
de PRG-toets gewijzigd worden. Pas als het
rode controlelampje uit is, kan het program-
meren worden beëindigd.
Programmeren beëindigen
Na het invoeren en opslaan van de gewenste
parameterwijzigingen, kunt u het proces
beëindigen door het klepje te sluiten. Wilt
u echter nog meer wijzigingen uitvoeren,
draai dan aan de draaiknop tot in het dis-
play de melding TERUG verschijnt en druk
vervolgens de PRG-toets in. Zo keert u terug
naar het vorige niveau. Als het klepje met de
PRG-toets gesloten wordt, terwijl het con-
trolelampje nog brandt, keert de manager
terug naar de uitgangspositie. De gewijzigde
waarde is niet opgeslagen.
Bij de eerste ingebruikname wordt
!
er een installatiecheck uitgevoerd,
d.w.z. alle voelers die op dat moment zijn
aangesloten, worden bij het opvragen op
de display weergegeven. Voelers die niet
voor het aanbrengen van de spanning aan-
gesloten zijn, worden door de manager niet
geregistreerd en dus niet weergegeven. Het
wijzersymbool slaat de installatieparameter
over.
1.5 Wat te doen indien...?
. . . er geen warm water beschikbaar is of de
verwarming koud blijft:
Controleer de zekering in uw zekeringskast. Is
de zekering uitgeschakeld, schakel haar dan
opnieuw in. Als de zekering na de inschake-
ling opnieuw uitgeschakeld wordt, neem dan
contact op met installatiebedrijf.
... de warmwater-doorstroomhoeveelheid te
klein is:
Reinig en/of ontkalk de straalmondstukken in
de armaturen en de douchekoppen.
... het rode waarschuwingslampje brandt:
Laat de signaalanoden door uw specialist con-
troleren en zo nodig vervangen.
Neem bij alle overige storingen altijd contact
op met de elektrotechnicus.
1.6 Onderhoud en controle
Onderhoudswerkzaamheden, zoals
!
de controle van elektrische aanslui-
tingen, mogen alleen worden uitgevoerd
door een vakman. Tijdens het inbouwen
dient het apparaat tegen stof en vuil be-
schermd te worden.
De kunststof onderdelen kunnen met een
vochtige doek worden gereinigd. Gebruik geen
reinigingsmiddelen die schuren of oplossen!
1.7 Bedienings- en montagevoor-
schriften
Naast deze gebruiksaanwijzing dient u ook te
letten op de aanwijzingen die behoren bij de
gebruikte componenten.
Afhankelijk van de installatie moe-
!
ten bovendien de gebruiks- en mon-
tageaanwijzingen van de onderdelen die bij
het apparaat horen, worden opgevolgd!
3