Figuur 36
1. Start/lopen, Diagnostische
lampjes en gloeibougie –
7,5 A
2. Messenkooi inschakelen,
omhoog/omlaag, ventilator
– 7,5 A
3. Messenkooi omhoog,
e-messenkooi inschakelen
en oververhitting – 7,5 A
4. Geen zekering
g195277
5. Lichten en lekdetector –
15 A
6. Starter – 15 A
7. Lopen – 10 A
8. ECM logic en voeding –
2 A
Onderhoud
aandrijfsysteem
De bandenspanning
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten alle
drie de wielen een spanning van minimaal 0,83 tot
maximaal 1,10 bar hebben.
Torsie van wielmoeren
controleren
Onderhoudsinterval: Na het eerste bedrijfsuur
Na de eerste 10 bedrijfsuren
Om de 200 bedrijfsuren
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen
onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen
torsie.
Aantrekkoppel van de wielmoeren: 95-122 N·m
Opmerking:
Om een gelijke verdeling te verkrijgen,
dient u de wielmoeren aan te halen in een
kruispatroon.
De transmissie afstellen
voor de neutraalstand
Als de machine langzaam vooruit kruipt met het
tractiepedaal op N
EUTRAAL
voor de neutraalstand bijstellen.
1.
Zorg dat de omloopklep gesloten is.
2.
Til de machine op en ondersteun het frame zodat
1 van de voorwielen vrijkomt van de grond.
Opmerking:
driewielaandrijving, moet u ook het achterwiel
omhoogbrengen en blokkeren.
3.
Start de motor, zet de gashendel op L
en controleer het voorwiel dat de vloer niet raakt
stilstaat.
4.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u
als volgt te werk:
39
moet u het mechanisme
Als de machine is uitgerust met
ANGZAAM