10
Vóór de
inbedrijfstelling
Vorstbeveiliging van met medium
Wordt een water-glycolmengsel gebruikt, moet het
voorgemengd worden gevuld in de installatie. De
gewenste concentratie moet daarna worden
gecontroleerd.
Ontluchten van de installatie
n
Evt. kan na de dichtheidscontrole nog lucht in
de pijpleidingen aanwezig zijn. Deze wordt
door de draaiende circulatiepomp naar de
automatische ontluchters of naar de koud-
water-afnemer getransporteerd. Hier moet
opnieuw worden ontlucht.
n
Daarna moet de stationaire druk worden aan-
gepast aan de noodzakelijke installatiedruk.
AANWIJZING!
Tijdens het handmatig ontluchten moet weglek-
kende glycolmengsels apart worden afgevoerd.
Niet in de condensopvangbak laten stromen!
MAG
De voordruk in het membraanexpansievat
n
moet individueel worden aangepast op basis
van de opbouw van de installatie, het volume
van het medium en de installatielocatie.
Strangregelventielen
n
De bij het leidingontwerp bepaalde drukover-
schotten bij de individuele koudwater- afnemer
moeten via de strangregelventielen worden
ingesteld.
Veiligheidsklep
n
De veiligheidskleppen en de correcte werking
hiervan moeten worden gecontroleerd.
n
De afvoerleiding van de kleppen moet op
werking en dichtheid worden gecontroleerd.
Configuratie-instelling
n
Voordat het apparaat voor de eerste keer op
de elektrische stroomvoorziening wordt inge-
schakeld, moeten de in het hoofdstuk "Confi-
guratie" beschreven instellingen overeenkom-
stig de toepassing worden aangebracht.
11
Inbedrijfstelling
AANWIJZING!
De inbedrijfstelling mag alleen door speciaal
geschoold vakpersoneel uitgevoerd en gedocu-
menteerd worden.
AANWIJZING!
Voor de inbedrijfstelling van de totale installatie
moeten de gebruikshandleidingen van het
apparaat en alle andere componenten worden
opgevolgd.
Werkingstest van de bedrijfsmodus koelen
1.
Schakel de stroomvoorziening in.
2.
Open evt. alle afsluiters.
3.
Schakel de koudwatergenerator en de bijbe-
horende circulatiepomp in. De uitlaattempe-
ratuur moet tussen +4 en +18 °C liggen.
4.
Het apparaat via de afstandsbediening
inschakelen en kies de koelmodus kiezen,
het maximale ventilatortoerental en laagste
insteltemperatuur.
5.
Meet alle vereiste waarden, noteer deze in
het inbedrijfstellingsrapport en controleer de
veiligheidsfuncties.
6.
Controleer de apparaatbesturing met de in
hoofdstuk "Bediening" beschreven functies.
7.
Controleer de werking van de condenslei-
ding, door gedestilleerd water in de conden-
sopvangbak te gieten. We raden u aan hier-
voor een fles met een tuit te gebruiken die
het water in de condensopvangbak kan
leiden.
45