5 Elektrische aansluitingen
Algemeen
Ontkoppel de SMO 20 voordat u een isolatietest van
■
de bedrading in het pand uitvoert.
Als het gebouw is uitgerust met een aardlekschake-
■
laar, moet de SMO 20 worden voorzien van een af-
zonderlijke aardlekschakelaar.
De SMO 20 moet worden geïnstalleerd via een
■
werkschakelaar met minimaal 3 mm schakelafstand.
Zie voor het bedradingsschema voor de bedienings-
■
module pagina 51.
Communicatie- en sensorkabels naar externe aanslui-
■
tingen moeten niet dichtbij hoogspanningskabels
worden gelegd.
De minimale doorsnede van de communicatie- en
■
sensorkabels naar externe aansluitingen dient 0,5
mm² met een max. lengte van 50 m te bedragen,
bijvoorbeeld EKKX of LiYY of gelijkwaardig.
Gebruik voor de communicatie met de warmtepomp
■
een afgeschermde 3-aderige kabel.
Gebruik voor het trekken van kabels in de SMO 20
■
de kabeldoorvoeren (UB1 en UB2, zie tekening).
Voorzichtig!
De schakelaar (SF1) mag niet in stand " " of
"
" worden gezet voordat de boiler in het
systeem met water is gevuld. De compressor
in de warmtepomp en een eventuele externe
bijverwarming kunnen beschadigd raken.
Voorzichtig!
De elektrische installatie en het onderhoud
moeten worden uitgevoerd onder toezicht
van een erkend elektrotechnisch installateur.
Schakel, voordat u met het onderhoud aan-
vangt, de stroom uit met de aardlekschakelaar.
De elektrische installatie en de bedrading
moeten conform de geldende voorschriften
worden uitgevoerd.
Bij installatie van SMO 20 moeten de
lucht/water-warmtepomp van NIBE en even-
tuele extra's stroomloos zijn.
Voorzichtig!
Raadpleeg de schematische weergave van uw
systeem voor de fysieke plaats van de tempe-
ratuursensor die geïnstalleerd moet worden.
14
Hoofdstuk 5 |
Elektrische aansluitingen
FA1
SF1
L N
1
1
0
PE
2
3 4
LEK
UB1
Automatische zekering
Het bedrijfscircuit van de bedieningsmodule en een
groot deel van de interne componenten daarvan zijn
intern gezekerd door een automatische zekering (FA1).
UB2
SMO 20