(1) Druk op
(2) Voer de functie in.
(3) Druk na te hebben gecontroleerd of de functie naar wens is
op
.
Het invoerscherm voor de beginwaarde verschijnt.
Druk als de beginwaarde niet 1 is op
beginwaarde voor dit voorbeeld in te voeren.
(4) Druk na het opgeven van de beginwaarde op
Het invoerscherm voor de eindwaarde verschijnt.
Geef de eindwaarde op.
(5) Druk na het opgeven van de eindwaarde op
Het invoerscherm voor de stapwaarde verschijnt.
Geef de stapwaarde op.
Zie voor details over het opgeven van de begin-, eind- en
stapwaarden "Regels voor begin-, eind- en stapwaarden."
(6) Druk na het opgeven van de stapwaarde op
(TABLE).
75
Geeft de initiële
startwaarde 1 aan.
om de
.
Geeft de initiële
startwaarde 5 aan.
Geeft de initiële
startwaarde 1 aan.
.
.