8.2
Bodemklep instellen
De bodemklep wordt centraal met de
instelhendel voor de (Fig. 29/1) ingesteld.
De bodemklep kan in 8 verschillende posities
worden vastgezet en moet op elke zaadsoort
worden ingesteld.
Telkens de ingestelde positie met een
overslagpen borgen.
Advies!
Zoek
in
(op pagina 40) de vereiste positie
van
de
instelhendel
bodemklep op.
8.3
Instellen fijn zaaiwiel / normaal-zaaiwiel
•
voor normaal zaad
Bij het zaaien met de normaal-zaaiwielen zijn het
normaal zaairad en het fijnzaairad aan elkaar
gekoppeld en draaien beide. Moet na het zaaien
van fijne zaden de zaaiwielen weer op het zaaien
van normale zaden worden ingesteld, dan wordt
de verbinding tussen de beide zaairaderen als
volgt gekoppeld:
1. normaal zaairad (Fig. 30/1) zover op de
zaai-as verdraaien tot de blokkeerstift in het
zaairad zichtbaar is.
2. druk bij ieder zaairad de stift, zoals in Fig.
30 tegen het fijn zaairad (Fig. 30/2).
Aansluitend de verbinding controleren!
•
voor fijne zaden
Voor het zaaien van fijne zaden moet de
verbinding tussen het normale en fijn zaairad bij
ieder zaaiwiel worden losgekoppeld:
1. de instelhendel van de aandrijfkast zo vaak
op en neer bewegen, tot de stiftgaten (Fig.
31/1) ) in de fijn zaairaderen zichtbaar zijn.
2. druk bij ieder zaaiwiel de stift terug uit het
stiftgat tegen de aanslag in het normale
zaairad, tot het normale zaairad vrij op de
zaai-as kan ronddraaien. Controleer of alle
normale zaairaderen vrij kunnen
ronddraaien!
Advies!
Zie tabel op pagina 40.
C-Drill BAG0033.0 07.06
de
tabel
op
voor
de
Fig. 29
Fig. 30
Fig. 31
Instellingen
41