Praktische tips
1. Schakel het gewenste aantal messen in, zoals op
pagina 32 beschreven.
Gebruik tot de eerste silage niet meer messen
dan nodig is voor de stalvoedering.
1.2 Stel de kortgewasplaat overeenkomstig
zwadvorm en materiaal af. Bij kleine zwaden en
kort materiaal de kortgewasplaat laag afstellen, bij
grote zwaden hoog. Zo worden verstoppingen
voorkomen.
2. Schakel de bodemketting „UIT". Zet de
bodemketting tijdens het laden telkens kortstondig
op de hoogste snelheid om het gewas door te
schuiven. Maak het eerste pakket niet maximaal
hoog.
3.1 Bij electro-magnetische standaardbediening
Bij het laden van de wagen blijft de schakelaar
voor het bedienen van de pick-up ingeschakeld
en de trekker-hydrauliek wordt op dalen- of
zweefstand gezet, zodat de pick-up vrij kan bewe-
gen.
Moet bij het laden de hydraulische bodemketting
werken, dan moet eerst de schakelaar voor de
pick-up uit gezet worden en de schakelaar voor
de bodemketting op „aan" gezet worden.
Vervolgens wordt op de hydrauliek druk gegeven,
en de bodemketting begint te bewegen. Na het
beëindigen van het werken met de bodemketting
moet de betreffende schakelaar uit gezet worden,
de pick-up schakelaar op aan gezet worden en de
hydrauliek weer op dalen of zweven.
3.2 Bij electro-magnetische comfortbediening
Bij het laden kan zowel met in- als uitgeschakelde
trekkerhydrauliek gereden worden. Bij het begin
van het laden de pick-up laten zakken en de
schakelaar voor de pick-up op uit, daarna het
rondpompen van de hydrauliek stoppen.
Daarna de schakelaar voor de bodemketting
inschakelen en naar behoefte de bodemketting
rechtstreeks sturen met de trekkerhydrauliek.
Het blijft echter ook mogelijk de trekker-hydrauliek
op rondpompen te laten staan en alle functies met
het bedieningskastje te regelen.
Bij het begin van het laden de aandrijving van
de bodemketting inschakelen, indien het
materiaal ongeveer 3/4 hoogte bereikt heeft.
Zo wordt omvallen van het totale hoge pakket
voorkomen, en kan de wagen beter echt vol
geladen worden.
Verder kan de bodemketting bewogen worden
indien de wagen hoog beladen is, of de
invoerrotor moeilijk begint te draaien.
4. Het zwad moet gelijkmatig, los en niet te dik zijn.
36