Verbrandingsluchtaanzuig- en uitlaatleidingen
10
Verbrandingsluchtaanzuig- en uitlaatleidingen
Beide leidingen moeten vanaf het verwarmingsapparaat aflopend
gemonteerd worden. Is dit niet mogelijk, moet op het laagste punt een
condensaatafvoerboorgat ø 4mm worden aangebracht.
Afb. 18: Condensaatvorming verhinderen
De leidingen mogen niet in rijrichting wijzen.
Afb. 19: De mondingen van de leidingen niet in rijrichting
De leidingen moeten zo ingedeeld worden, dat een verstopping door
vervuiling niet te verwachten is.
100
Afb. 20: Verstopping door vervuiling verhinderen
LET OP:
Bij een inbouwpositie van de uitlaatpijpmonding anders dan de weergave in
Afbeelding 21 bestaat brandgevaar!
Lengte van de verbrandingsluchtaanzuig- en uitlaatpijp in totaal:
met geluiddemper:
zonder geluiddemper:
AANWIJZING:
Vanaf een uitlaatpijplengte van meer dan 2 m moeten de uitlaatpijpen
worden geïsoleerd (onderschrijding van het dauwpunt)
Binnendoorsnede van de pijpen:
22 mm
Verbrandingsluchtpijp:
Uitlaatpijp (metaal):
22 mm
Kleinste buigradius:
50 mm
Max. som van de buigingen:
max. 270°
verbrandingsluchtpijp:
Uitlaatgasleiding:
max. 270°
Air Top 2000 STC
max. 2,0 m
max. 5,0 m