7.
Inbedrijfstelling
Na het controleren en waarborgen van de onderstaand posities kan de motor in gebruik worden
genomen:
1) Controleer, dat de lagerbeveiliging verwijderd is.
2) Neem de gegevens op het typeplaatje in acht.
3) Conroleer, dat de spanning en frekwentie van de motor met de waarden in het net overeenkomen.
4) Controleer, dat de draairichting juist is en dat bij conversiebedrijf het grenstoerental niet wordt
overschreden.
5) Controleer, dat de motor tegen overbelasting beschermd is.
6) Stel zeker, dat bij ster/delta-start, met het oog op het risico van ontoelaatbare bedrijfslasten, de
omschakeling van ster op delta pas dan geschiedt, wanneer de startstroom van de ster-trap
afgenomen is.
7) Controleer, dat de electrische aansluitingen vast zijn aangehaald en de bewakingsvoorzieningen
confom voorschrift zijn aangesloten en afgesteld.
8) Controleer de temperatuur van het koelmiddel.
9) Controleer, dat de verdere voorzieningen - indien van topassing - correct werken.
10) Controleer, dat de openingen voor de luchttoevoer en koelvlakken schoon zijn.
11) Controleer, dat de beveiligingsmaatregelen zijn uitgevoerd: Aarding.
12) Controleer, dat de motor correct bevestigd is.
13) Controleer in gavel van snaaraandrijving de spanning van de snaar.
14) Controleer, dat de deksel van de aansluitingskast gesloten is en de kabeldoorvoeren deskundig
afgedicht zijn.
8.
Bedrijf
Controleer de transmissie tijdens het gebruik op:
- te hoge gebruikstemperatuur
- veranderde geluiden van de motor
Voorzichtig.
Bepaal de oorzaak van de storing aan de hand van de storingstabel in hoofdstuk 9.
"Storingen, oorzaken en verhelpen".
Schakel bij veranderingen tijdens het gebruik de aandrijving onmiddellijk.
Verhelp storingen of laat ze verhelpen.
BA 2310 NL 05.04
23 / 54