6.6.3
Extra voorzieningen (speciale uitvoering)
Controle van de temperatuur
Sluit de temperatuursensoren ter controle bijv. van de temperatuur van de statorwikkeling, van de
lagers, van het koelmedium via daarvoor speciaal aangebrachte klemmen in de hoofdaansluitdoos of
via één of meerdere extra aansluitdozen aan.
Sluit de temperatuursensoren volgens het geldige schakelschema aan. Voor het aansluiten gelden de
voorschriften en opmerkingen van hoofdstuk 6.6.1 "Aansluiting, isolatieweerstand".
Elektronische toerentalcontrole
De elektronische toerentalcontrole bestaat voornamelijk uit de sleufnaderingsschakelaar en het
stuursegment. Deze controle is onderhoudsvrij.
Stilstandvewarming
Verwarmingsvermogen en aansluitspanning: Zie waarschuwingsbord op de motor. Sluit de
stilstandverwarming via daarvoor bestemde klemmen in de hoofdaansluitdoos of via een extra
aansluitdoos volgens het geldige schakelschema aan.
Voor het aansluiten gelden de voorschriften en opmerkingen van hoofdstuk 6.6.1 "Aansluiting,
isolatieweerstand". Stilstandverwarming pas na het uitschakelen van de motors inschakelen. Deze
mag tijdens het gebruik van de motor niet ingeschakeld zijn.
Externe ventilatie
Bij externe ventilatie is de draairichting door een pijl op de externe ventilatie apart aangegeven.
Draairichting in acht nemen! (zie pijl voor aangifte van de draairichting).
Externe ventilatie volgens het geldige, in de aansluitdoos meegeleverde schakelschema aansluiten.
Tijdens het gebruik van de hoofdmotor moet de motor van de externe ventilatie ingeschakeld zijn. De
externe ventilatie zorgt bij gebruik van de hoofdmotor voor de afvoer van de verlieswarmte. Na het
uitschakelen van de hoofdmotor is een van de temperatuur afhankelijk nalopen van de externe
ventilatie noodzakelijk.
Controle bij inbedrijfstelling van de hoofdmotor:
Controleren of de externe ventilatie goed functioneert en bij inschakelen van de hoofdmotor in werking
is.
BA 2310 NL 05.04
22 / 54