6.3
Condenswaterafloopopeningen
6.4
Aandrijvingen met voetbevestiging
6.5
Montage van aandrijf- en uitgangselementen op motorassen
Monteer de ingaande en uitgaande elementen met een opspaninrichting.
In de asspiegels bevinden zich centergaten conform DIN 332, die hiervoor worden gebruikt.
Afb. 6.5: Opspaninrichting
De rotor van de motor is dynamisch uitgebalanceerd. De balanstoestand staat in de gleuf voor inlegspie
vermeld (H = halve-wig-balancering, F = hele-wig-balancering). Bij montage van het aandrijfelement
op balanstoestand letten!
Pas de balancering van de op te spannen overbrengingsonderdelen van de balancering van de rotor
aan. Werk bij halve-wig-balancering de uitstekende zichtbare inlegspieaandelen af.
De motor of transmissiemotor mag alleen in de gemarkeerde bouwvorm gemonteerd en gebruikt
worden (zie typeplaatje).
Opmerking.
Let er bij het opstellen van motoren met oppervlaktekoeling grootte 200 op dat de
condenswaterafvoergaten zich op het laagste punt bevinden.
Opmerking.
Voorkom spannen tijdens het vastschroeven. Motor beslist zorgvuldig op een precies
vlakke ondergrond opstellen. Aaneen te koppelen machines zorgvuldig instellen.
Zoveel mogelijk elastische koppelingen gebruiken. Wij raden bij grotere 2-polige
motoren koppelingen met dubbele vertanding aan, die door het grote aantal tanden
gelijkmatig dragen en door het geringe gewicht het kleinste traagheidsmoment
hebben.
Bij gebruik van bijv. riemschijven, tandwielen enz. erop letten dat de toelaatbare
radiale en axiale asbelastingen niet overschreden worden.
Opmerking.
Braam op te spannen elementen in het boring- en gleefbereik af.
Aanbeveling: 0.2 x 45°
Voorzichtig.
Schade aan lagers, huis, as en borgringen.
Drijf te monteren ingaande en uitgaande elementen niet met hamerslagen op de as.
BA 2310 NL 05.04
20 / 54
Voorbeeld van een opspaninrichting voor het
monteren van koppelingen of naven op transmissie-
of motoraseinden. Eventueel kan van het axiaallager
op de opspaninrichting worden afgezien.