6.
Montage
6.1
Algemene montagetips
Voer de montage uiterst zorgvuldig uit. Door schaden op grond van een ondeskundige uitvoering komt
de aanspraak op garantie te vervallen.
Let erop dat rondom de aandrijving voldoende ruimte voor de montage en onderhoudswerkzaamheden
aanwezig is.
Laat voor aandrijvingen met ventilatoren voldoende vrije ruimte voor de luchttoevoer.
Stel aan het begin van de montagewerkzaamheden voldoende hefgereedschap ter beschikking.
Gebruik alle bevestigingsmogelijkheden die aan de overeenkomstige bouwvorm zijn toegewezen.
6.2
Plaats en omstandigheden van opstelling
Zorg eventueel voor de vereiste buisaansluitingen. Rust bouwvormen met aseinde naar boven in het
gebouw met een afdekking uit, die het naar binnen vallen van verontreinigingen in de ventilator
voorkomt. De ventilatie mag niet belemmerd worden en de afzuiglucht - ook van naburige aggregaten
- niet meteen weer aangezogen worden.
Afb. 6.2: Ventilatie
Voorzichtig.
Oververhitting van de aandrijvingen door sterk zonlicht.
Breng overeenkomstige veiligheidsinrichtingen zoals bv. afdekking, overkapping
aan.
Voorzichtig.
Onherstelbare beschadiging van de lagers door lassen.
Voer geen laswerkzaamheden aan de aandrijving uit. De aandrijvingen mogen niet
als massapunt voor laswerkzaamheden worden gebruikt.
Opmerking.
Gebruik voor het bevestigen van de aandrijvingen stelschroeven van de
sterkteklasse 8.8 of hoger.
Opmerking.
De toelaatbare koelvloeistoftemperatuur (ruimtetemperatuur op de plaats van
opstelling) conform EN 60034-1 / IEC 60034-1 bedraagt max. 40 °C, de toelaatbare
opstellingshoogte tot 1000 m boven normaal nulpunt (andere waarden zie
typeplaatje).
Erop letten dat de koellucht ongehinderd in de luchttoevoeropeningen kan stromen
en door de luchtafvoeropeningen vrij kan wegstromen en niet meteen weer
aangezogen kan worden. Aanzuig- en uitblaasopeningen tegen verstoppingen en
grof stof beschermen.
BA 2310 NL 05.04
19 / 54