Installeren
4.7.2 Aansluiting stuurdraden bij parallel
werkende filters
Afgezien van de CT-bedrading moeten alle
volgereenheden ook worden aangesloten op de master via
digitale of analoge ingangen. Onderstaande afbeelding
toont de benodigde stuurdraadaansluitingen.
M
42
F1
42
53
53
27
27
19
19
29
29
20
20
Afbeelding 4.45 Stuurdraadaansluiting van volgereenheden F1-
F3 (AAF2-4) naar mastereenheid (AAF1)
Onderstaande tabel toont de benodigde aansluitingen
wanneer minder dan vier eenheden parallel worden
aangesloten. De softwaresetup van de digitale en analoge
in-/uitgang gebeurt automatische zoals aangeven in de
onderstaande tabel, op basis van de programmering in
300-40 Master Follower Selection en 300-41 Follower ID.
Klemaansluiting bij
volger
Volger 1 (F1)
27
Volger 2 (F2)
27
Volger 3 (F3)
42
Alle (parallel)
29
Alle (parallel)
20
WAARSCHUWING
Volgereenheden zullen niet werken wanneer de
stuurdraden niet correct zijn aangesloten.
NB
Gebruik bij voorkeur afgeschermde stuurdraden voor een
correcte EMC-installatie.
4.7.3 Softwaresetup voor parallel werkende
filters
Het is niet praktisch om volgers te laten werken op basis
van verschillende compensatiemodi of met verschillende
prioriteiten, omdat de gewenste prestaties dan niet
kunnen worden gewaarborgd. Parallel aangesloten filters
moeten daarom altijd worden geprogrammeerd met
dezelfde compensatie- en prioriteitsmodus. Zorg er ook
voor dat alle CT-instellingen voor alle parallel aangesloten
eenheden exact hetzelfde zijn en dezelfde hardwarematige
secundaire-CT-configuratie hebben.
VLT Active Filter AAF 00x
F3
42
F2
42
53
53
27
27
19
19
29
29
20
20
Klemaansluiting bij
master
27
19
53
29
20
®
MG.90.V2.10 – VLT
is een gedeponeerd handelsmerk van Danfoss
De automatische CT-detectie werkt ook bij filters in een
master-volgerconfiguratie, maar het is beter om de
volgereenheden handmatig in te stellen. Het wordt
aangeraden om de volgende procedure te volgen om de
CT-waarden in te stellen:
1.
Programmeer 300-10 Active Filter Nominal Voltage
voor de mastereenheid.
2.
Programmeer 300-26 CT Placement voor de
mastereenheid.
3.
Voer via 300-29 Start Auto CT Detection een
automatische CT-detectie uit voor de
mastereenheid.
4.
Noteer het resultaat van de automatische CT-
detectie en programmeer elke volgereenheid.
5.
Zorg dat u voor elke eenheid dezelfde instel-
lingen gebruikt in 300-10 Active Filter Nominal
Voltage, 300-26 CT Placement en .
Het is ook mogelijk om voor elke volgereenheid een
automatische CT-detectie uit te voeren nadat de
mastereenheid is uitgeschakeld. Voer slechts één automa-
tische CT-detectie per keer uit.
Naast het maken van bovenstaande CT-instellingen is het
ook nodig om elke eenheid in te stellen voor een
specifieke rol binnen het cascadenetwerk. Stel
300-40 Master Follower Selection voor elke eenheid in op
master of volger.
300-40 Master Follower Selection
Option:
Functie:
[0]
Master
Wanneer actieve filters parallel zijn
aangesloten, selecteert u hier of het huidige
actieve filter een master- of een volgerfilter
is.
[1]
Follower
[2]
Not Paralleled
*
WAARSCHUWING
Zorg dat er slechts één master wordt ingesteld voor elke
groep parallel aangesloten filters. Controleer of er geen
andere eenheid als master is ingesteld.
Na het wijzigen van deze parameter worden er extra
parameters toegankelijk. Voor de mastereenheden moet in
300-42 Num. of Follower AFs worden ingesteld hoeveel
volgers er zijn aangesloten.
300-41 Follower ID
Range:
Functie:
1
[1 - 3 ] Voer het unieke identificatienummer van deze
*
volger in. Verzeker u ervan dat dit identificatie-
nummer niet wordt gebruikt voor een andere
volger.
4
4
43