.3.25
KaCool D AF –
Koudwater-klimaatsystemen
Montage- en installatiehandleiding
6.10.1 Foutbeschrijving A11 – A17
66
Behaaglijk gevoel dankzij AtmosFeel
De stoormeldingen van een slaveapparaat worden niet op de KaController
weergegeven. Op de KaController wordt uitsluitend de stoormelding van
het masterapparaat weergegeven.
A11 Regelsensor defect
De ruimtetemperatuur wordt via de geselecteerde regelsensor geregeld, dat
betekent afhankelijk van de DIP-schakelaarstand dat de ext. ruimtesensor/
aanzuigsensor defect kan zijn. Als de ruimtesensor in de KaController defect
is, worden deze melding en tAL1 afwisselend weergegeven.
Gevolg van dit alarm:
De ventilator wordt uitgeschakeld en de ventielen worden gesloten.
A13 Ruimtevorstbeveiligingsfunctie
De ruimtetemperatuur wordt in elke fase van het systeem op een
grenswaarde van 8 °C bewaakt. Wanneer de ruimtetemperatuur onder de 8
°C komt, wordt de ruimtevorstbeveiligingsfunctie geactiveerd. De
ruimtevorstbeveiligingsfunctie wordt gedeactiveerd wanneer de
ruimtetemperatuur boven de grenswaarde van 8 °C komt.
De grenswaarde van 8 °C voor de ruimtevorstbeveiligingsfunctie is
vast ingesteld en kan niet worden gewijzigd.
Gevolg van dit alarm:
Het verwarmingsventiel wordt opengeschoven en de ventilatorstand 1
ingeschakeld.
A14 Condensaatalarm
Het condensaatalarm van een apparaat met KaControl-regeling wordt op de
KaController via de melding "A14" weergegeven. Het apparaat met een
actief condensaatalarm sluit automatisch het koelventiel.
Nadat een condensaatalarm is opgetreden, controleert u de correcte
werking van de dauwpuntcontroller resp. de condensaatpomp en het
waterpeil in de condensaatbak.
Gevolg van dit alarm:
Het koelventiel wordt dichtgeschoven en de ventilatorstand 1 ingeschakeld.