Voorwaarden voor het leggen van de begrenzingskabel
Afbeelding
Hoogte van objecten waar de
gazonmaaier overheen kan rijden
Maximaal
5 mm
interval
Gebieden waar de gazonmaaier in kan vallen
Scherpe hoek
Gekruist
30 cm tot 50 cm
Meer dan
15 cm
Meer dan
10° (17%)
Minder dan
10° (17%)
Straal
30 m
Haakse hoek of
stompe hoek
Voorwaarde
Leg de grensdraad rond objecten waar de
robotmaaier overheen kan rijden (bijv. stenen,
boomwortels enz.); deze objecten moeten uit
het werkgebied worden verwijderd.
De
ingangs-
en
uitgangspunten
grensdraad mogen maximaal 5 mm van elkaar
liggen. (De grensdraad mag zichzelf echter niet
kruisen.)
Laat 30 tot 50 cm ruimte tussen de
begrenzingskabel en grote objecten.
(Deze afstand mag worden verkleind tot 30 cm
als de [Draadoverlap] op een lage waarde is
ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie uw
dealer.)
Zet gebieden waar de robotmaaier in kan vallen
af met een hek, zoals ongelijkmatig terrein, een
zwembad, een oprit of andere plaatsen met
hoogteverschil.
Leg de begrenzingskabel niet zodanig dat hij op
een helling van meer dan 10° (17%) kruist.
U kunt een begrenzingskabel parallel aan een
helling van meer dan 10° (17%) leggen om een
ander gebied met een hellingshoek van minder
dan 10° (17%) te bereiken.
De begrenzingskabel moet zo worden gelegd
dat er geen overtollige draad is.
De gazonmaaier kan het signaal van de
begrenzingskabel binnen een straal van 30 m
waarnemen.
Als de gazonmaaier op een plek binnen het
werkgebied komt waar de begrenzingskabel
niet binnen een straal van 30 m ligt, dan wordt
het signaal niet waargenomen en stopt de
gazonmaaier.
De begrenzingskabel mag niet in scherpe
hoeken liggen. (Hoeken moeten groter zijn
dan 90°.)
Installatie
van
de
13