zijn
Afb.
132.
Applicatiewerk
in paraplupatroon.
De buitenlijnen worden dun
aangegeven
op de
stof,
waarop het patroon moet worden aange-
bracht.
Alles wat in het patroon alleen moet
worden
gestikt,
wordt
afgewerkt
voor
de
applicatie.
De stukken van het
applicatie-
werk in het paraplumotief worden met een
rechte steek verbonden en de randen worden
bijgeknipt.
Het is gewenst in een patroon als
89
dit een
onderlaag
of dubbele
stofdikte
te
gebruik
e
n.
A
ll
e
randen,
die
los
van
het
kledin
gs
tuk moeten
blijven, worden met
een
cordonsteek afgewerkt
en bijgegeknipt.
Rand en
,
di
e
aan
het kledingstuk
vast
moeten
kom en
,
worden geregen en
met
een
rechte
steek op
het kledingstuk
vastgezet.
Na
het
bijknipp
en
van
de rafelranden
,
wat di cht
langs
de rechte
steek
moet gebeuren, word en deze
randen
met
een cordonsteek geappliqueerd.
Alle
draadeind en moeten naar de
verkeerde
kant
van
de stof doorgetrokken
en
da
a
r
worden
va
stg eknoopt.
Zachte,
glanzende,
fijne
garens
zijn
geschikt
voor dit
werk.
De naald moet in
overeen-
stemming
met de dikte van het
garen
worden
gekozen,
zoals
aangegeven
in het
over
zi cht op
bldz. 6.
Een grotere
druk op de persvoetstang
is vaak noodzakelijk om de meerdere
stoflagen
onder
de
persvoet
te
kunnen
verwerken.
Deze -drukinstelling is afhankelijk
van
het
gewicht en
de
aa
rd
van
de
stoffen,
die
worden
gebruikt.