Onderhoud
Afbeelding 37
1. Bedieningsarm rem
2. Stoppin
3. Borgmoer
4.- Schijfblok
5. Schijf
6.
Controleer het functioneren van de rem nogmaals;
zie Het afstellen van de parkeerrem.
7.
Controleer de afstelling. De aangedreven wielen
dienen vrij rond te kunnen draaien wanneer de
hendel van de parkeerrem in de OFF/UIT positie
staat.
HET AFSTELLEN VAN TOESPOOR
EN STUURSTOPS (Afb. 38)
(Uitsluitend voor assen met 4 wielen)
1.
Zorg ervoor dat beide centerpennen op dezelfde
lengte zijn ingesteld.
2.
Meet het toespoor (ter hoogte van de as) aan de
voorzijde en achterzijde van de stuurwielen. De
afstand vóór dient 2–4 mm kleiner te zijn dan de
afstand achter.
3.
Draai de contramoeren aan en verdraai de centerpen
om de voorzijde van de banden in of uit te draaien.
28
1
Afbeelding 38
1. Centerpen
2. Stuurstop
4.
Draai de contramoeren los en stel de linker en
rechter stuurstops af waarbij u circa 6 mm speling
over laat voor de stuurarm in een volledige linkse
en rechtse bocht. Zet de contramoeren vast.
HET AFSTELLEN VAN DE
NEUTRAALSTAND VAN DE
TRANSMISSIE (Afb. 39)
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en
schakel de parkeerrem uit. De machine mag nu niet
vooruit kruipen als het tractiepedaal niet wordt ingetrapt.
Indien de machine wel kruipt, dient deze opnieuw te
worden afgesteld.
1.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak,
laat de maai-eenheden zakken en schakel de motor
uit. Schakel de aftakas uit en activeer de
parkeerrem.
2.
Krik de voorkant van de machine omhoog totdat de
wielen vrij komen van de vloer. Ondersteun de
machine met stutten om te voorkomen dat deze per
ongeluk omlaag valt.
3.
Draai de borgmoer aan op de afstelnok.
WAARSCHUWING
De motor moet draaien om de fijnafstelling van de
tractie-aandrijving uit te kunnen voeren. Ter
bescherming tegen mogelijk lichamelijk letsel
dient u handen, voeten, gezicht en andere lich-
aamsdelen uit de buurt van de uitlaat en andere
hete motoronderdelen en bewegende delen
houden.
2