Installatie in bedrijf nemen
A
C
Afb. 2
01. Druk van de verwarmingsinstallatie controleren.
Toegel. werkingsdruk
Min. werkingsdruk:
Gevaar
Bij een te lage werkingsdruk kan een te
hoge temperatuur in het rookgassysteem
lekken veroorzaken. Ontsnappend rookgas
veroorzaakt levensgevaarlijke koolstofmo-
noxidevergiftiging.
Minimale werkingsdruk door een minimum-
drukbewaker garanderen.
02. Bij open werking: Controleren of de ventilatie van
de installatieruimte open is.
(vervolg)
B
D
6 bar (0,6 MPa)
0,5 bar (50 kPa)
Eerste inbedrijfstelling, inspectie, onderhoud
03. Gasaansluitdruk controleren.
04. Afsluitkleppen van de gasleiding openen.
05. Hoofdschakelaar inschakelen (deze bevindt zich
buiten de installatieruimte).
06. Installatieschakelaar
len. Als het storingslampje
brandt en het display
knippert, eerst ontgrendelen. Ontgrendelingsknop
D
op de branderautomaat indrukken.
Opmerking
Bij de eerste inbedrijfstelling kan het toestel in sto-
ring gaan, omdat er nog niet voldoende gas in de
gasleiding zit. Storingslampje op de regeling gaat
branden. Ontlucht de gasleiding nogmaals en ont-
grendel de branderautomaat.
07. Coderingen op de regeling van de verwarmingske-
tel volgens de tabel op pagina 29 aanpassen.
Opmerking
Als de coderingen niet ingesteld werden, kan dat
de levensduur en het rendement van de ketel
beïnvloeden.
Montage- en servicehandleiding van de
regeling
08. Controleren of de neutraliseringsinstallatie goed
werkt.
Bedieningshandleiding van de neutralise-
ringsinstallatie
09. Afdichtingen en afsluitingen controleren en indien
nodig aantrekken.
Opmerking
Wij raden aan alle aansluitingen aan verwarmings-
waterzijde na circa 500 bedrijfsuren op dichtheid
te controleren. Zie pagina 20.
10. Een paar dagen na de inbedrijfstelling keteldeur
en rookgasdeksel controleren. Bij lekken schroe-
ven van keteldeur en rookgaskast met 30 Nm aan-
trekken.
B
op de regeling inschake-
op de regeling
A
op de branderautomaat
C
9