Maart 2014
Stap 6: Bedrading
In deze paragraaf over bedrading worden de verbindingen tussen de transmitter
en de sensor, de 4–20 mA-kring en de voeding van de transmitter beschreven. Volg
de informatie over doorvoerbuizen, kabelvereisten en loskoppelingsvereisten in de
onderstaande paragrafen.
Kabelpoorten en -aansluitingen
Zowel de aansluitkast van de sensor als die van de transmitter hebben poorten
voor NPT-aansluitingen van
verkrijgbaar. Bij het maken van deze aansluitingen moeten de landelijke,
plaatselijke en fabrieksvereisten voor elektriciteit worden gevolgd. Ongebruikte
poorten moeten worden afgedicht met metalen blindstoppen. Een juiste
elektrische installatie is noodzakelijk om meetfouten als gevolg van elektrische ruis
en interferentie te voorkomen. Aparte doorvoerbuizen voor de spoelaandrijvings-
en elektrodenkabels zijn niet vereist, maar wel een exclusieve doorvoerleiding
tussen elke transmitter en sensor. Voor de beste resultaten moet in een omgeving
met veel elektrische ruis een afgeschermde kabel worden gebruikt. Verwijder bij
het voorbereiden van alle draadaansluitingen slechts zo veel isolatie als verwijderd
moet worden om de draad geheel onder de klemaansluiting te laten passen.
Als er te veel isolatiemateriaal wordt verwijderd, kan dat leiden tot ongewenste
kortsluiting op de transmitterbehuizing of andere draadaansluitingen. Voor
sensoren met flens die zijn geïnstalleerd in een toepassing die IP68-bescherming
vereist, zijn afgedichte kabelwartels, doorvoerbuizen en doorvoerleidingpluggen
vereist die aan de IP68-specificaties voldoen. Optiecode R05, R10, R15, R20, R25
en R30 voorzien in een reeds bedrade, gegoten en verzegelde aansluitkast als extra
bescherming tegen het binnendringen van water. Ondanks deze opties blijft de
noodzaak bestaan om afgedichte doorvoerbuizen te gebruiken om te voldoen aan
IP68-beschermingsvereisten.
Vereisten voor doorvoerbuizen
Tussen de sensor en de op afstand gemonteerde transmitter is een afgedichte
kabeldoorvoer voor uitsluitend de spoelaandrijvings- en elektrodenkabels vereist.
Zie
Afbeelding
problemen van interferentie en ruis in uw systeem.
De elektrodenkabels mogen niet gelijk oplopen met en niet door dezelfde
kabelgoot lopen als de voedingskabels.
De uitgangskabels mogen niet naast de voedingskabels worden gelegd.
Selecteer een doorvoerleiding van voldoende grootte om de kabels naar de
flowmeter te leiden.
1
/
inch; er is optioneel tevens een M20-aansluiting
2
14. Het bundelen van kabels in één doorvoerleiding leidt snel tot
Snelstartgids
17