CONTROLEREN VAN DE GRASVANGZAK
1. Schuif het grasvangzakframe [1] in de grasvangzak
[2] en monteer de plastic clips [3] zoals afgebeeld.
[1]
Een gazonmaaier werkt als een stofzuiger: hij blaast lucht in de zak,
waardoor de afgemaaide grashalmen daar in worden opgevangen. Leeg
de grasvangzak voordat hij helemaal vol raakt. Het verzamelvermogen
neemt af wanneer de zak voor ongeveer 90% vol is. Ook is de zak
gemakkelijker te legen als hij niet propvol zit.
Controle
Bij een normaal gebruik is het materiaal van de grasvangzak onderhevig
aan verslechtering en slijtage.
OPMERKING
Controleer de grasvangzak regelmatig op scheuren, gaten of versleten
plekken. De grasvangzak slijt door normaal gebruik en moet te zijner tijd
vervangen worden. Zorg ervoor dat de nieuwe grasvangzak voldoet aan de
oorspronkelijke specificaties.
Als de grasvangzak aan vervanging toe is, kunt u zelf een grasvangzak
vervangen door een nieuwe (page 17).
Aanbrengen
1. Til de afvoerbeschermkap [1] op, pak
de handgreep [3] vast en haak de
grasvangzak [2] aan het maaidek
zoals afgebeeld.
2. Laat de klep weer zakken om de
grasvangzak vast te zetten.
Verwijderen
1. Til de afvoerbeschermkap op, pak de
grasvangzak bij de handgreep en
verwijder hem.
2. Laat de kap weer zakken.
3. Als de grasvangzak van de
afvoerbeschermkap los is, kunt u
hem door de stuurboom tillen of
achterlangs onder de stuurboom
door verwijderen.
HET BRANDSTOFPEIL CONTROLEREN
Deze motor is gecertificeerd voor werking op loodvrije
benzine, met een research-octaangetal van 91 of hoger.
Vereiste brandstofspecificatie(s) om een goede werking van
het emissieregelsysteem te waarborgen: E10-brandstof zoals vastgelegd in
de desbetreffende EU-richtlijnen.
We raden aan om na elk gebruik bij te tanken zodat er zo weinig mogelijk
lucht in de brandstoftank aanwezig is.
Zorg dat de motor uit staat en dat er voldoende ventilatie is als u benzine
bijvult. Als de motor heeft gelopen, laat u hem eerst afkoelen. Vul de
benzine nooit bij in een ruimte waar benzinedampen kunnen ontbranden
door open vuur of vonken.
U mag normale loodvrije benzine gebruiken met maximaal 10% ethanol
(E10) of 5% methanol van de inhoud. Daarnaast moet methanol
VEILIGHEID
[2]
[3]
[3]
[1]
[2]
VEILIGHEID
cosolvents en corrosievertragers bevatten. Gebruik van benzine met
hogere percentages ethanol of methanol dan hier aangegeven, kunnen
C12
problemen veroorzaken met starten en/of de rijprestaties. Tevens kan het
de metalen, rubber en plastic onderdelen van het brandstofsysteem
C21
D6
beschadigen. Bovendien is ethanol hygroscopisch, dit betekent dat het
water aantrekt en vasthoudt in het brandstofsysteem. Gebruik van de
hierboven aangegeven brandstof is noodzakelijk om de prestaties van het
emissiecontrolesysteem op peil te houden. Het gebruik van de hierboven
gespecificeerde brandstof is vereist om een goede werking van het
emissieregelsysteem te waarborgen.
Gelieve als uw apparaat gebruikt zal worden op occasionele of periodieke
basis (meer dan 4 weken tussen gebruik) het onderdeel Brandstof te
raadplegen in het hoofdstuk BERGING (page 19), voor aanvullende
informatie met betrekking tot de kwaliteitsafname van brandstof.
Benzine is licht ontvlambaar en explosief.
Bij het hanteren van brandstof is het risico van brandwonden
of zwaar letsel zeer groot.
• Zet de motor af en laat hem afkoelen.
• Houd hem buiten het bereik van hitte, vonken en open vuur.
• Hanteer brandstof uitsluitend buitenshuis.
• Dweil gemorste benzine onmiddellijk op.
Gebruik nooit oude of vervuilde benzine of een olie/benzinemengsel.
Voorkom dat er vuil of water in de brandstoftank komt.
OPMERKING
Benzine tast verf en kunststof aan. Let erop dat u geen benzine morst als u de tank
bijvult. Schade ontstaan door gemorste benzine valt niet onder de garantie.
Draai de dop van de benzinetank los en controleer het benzinepeil. Vul de
tank bij als het benzinepeil laag is. Wees voorzichtig met bijvullen om
morsen te voorkomen. Vul de tank niet te veel; het benzinepeil dient niet
tot de hals van de tank [1] te reiken.
Draai na het vullen de tankdop stevig vast.
Zet de maaimachine ten minste 3 meter uit de buurt van de
brandstofbron en -locatie voordat u de motor start.
Brandstofopslagcontainer
Sla uw brandstof in een nette,
plastic, afgesloten container op
die geschikt is voor
brandstofopslag. Sluit het
ventilatiegat af (indien voorzien)
en stel de tank niet bloot aan
direct zonlicht. Als de brandstof
langer dan 3 maanden wordt opgeslagen, raden we aan bij het vullen van
de tank een stabiliseringsmiddel aan de brandstof toe te voegen.
CONTROLEREN VAN HET LUCHTFILTER
B3
Verwijder het deksel [1]. Zorg dat de luchtfilter [2] zuiver en in goede staat
is. Een vuile luchtfilter beperkt de luchtdoorvoer naar de carburator, met
verminderde motorprestaties als gevolg. Ga naar page 14 voor informatie
over het onderhoud van de luchtfilter.
WAARSCHUWING
[1]
[2]
[1]
5 NL