ONDERHOUD VAN HET LUCHTFILTER
Een goed onderhouden luchtfilter zorgt ervoor dat er geen vuil in uw
motor kan komen. Als er vuil in de carburator komt, dan kan dit in dit
kanalen komen en ervoor zorgen dat de motor vroegtijdig verslijt. Deze
kleine kanalen kunnen worden verstopt, wat werking- of startproblemen
kan veroorzaken. Gebruik altijd een luchtfilter die geschikt is voor uw
motor zodat u er zeker van kunt zijn dat hij zoals bedoeld afdicht en werkt.
U moet het filter vaker reinigen als u de motor in zeer stoffige
omstandigheden gebruikt.
OPMERKING
Wanneer er zonder luchtfilter gewerkt wordt, of met een defecte luchtfilter,
geraakt er vuil in de motor waardoor de motor sneller verslijt. Deze schade
wordt niet gedekt door de garantie.
1. Druk de lipjes van het
deksel van de luchtfilter
[1] in en verwijder het
deksel.
2. Neem de filter [2] uit de
behuizing [3].
3. Controleer de filter en
vervang indien
beschadigd.
4. Reinig de filter door er enkele keren mee op een harde ondergrond te
tikken of blaas er lucht onder druk (niet meer dan 207 kPa) door via de
binnenkant. Borstel vuil nooit af: borstelen doet het doordringen tot in
de vezels.
5. Veeg de binnenkant van de behuizing en het deksel schoon met een
vochtige doek. Zorg ervoor dat er geen vuil in het luchtkanaal naar de
carburator terechtkomt.
6. Monteer de filter en het deksel opnieuw.
MOTOROLIE VERVERSEN
Tap de olie af als de motor nog warm is. Warme olie
loopt snel en volledig weg.
1. HYEA-type, VYEA-type:
Zet de gashendel in de stand STOP en draai de benzinekraan dicht
(OFF). Dit voorkomt mogelijke brandstoflekkage (page 7).
HZEA-type:
Draai de sleutel UIT en draai de brandstofkraan DICHT (OFF). Dit
voorkomt mogelijke brandstoflekkage (page 7).
VKEA-type:
Draai de benzinekraan DICHT (OFF). Dit voorkomt mogelijke
brandstoflekkage (page 7).
2. Veeg het gebied rond de vulopening schoon en verwijder de
olievuldop.
3. Zet een opvangblik naast de maaier om de
afgewerkte olie op te vangen en kantel de
maaier naar rechts. De olie komt door de
vulopening naar buiten. Laat alle olie eruit
lopen.
Help grondwatervervuiling te voorkomen.
Gooi afgewerkte olie niet zomaar weg,
maar breng het in een oud blik naar een
innamepunt voor afgewerkte olie. Gooi het
niet in de vuilnisbak, in het riool of in de tuin.
4. Vul de motor bij met olie van het
aanbevolen type (page 7).
Hoeveelheid bij te vullen: 0,35 ~ 0,40 L
Vul niet te veel olie bij. Meet het oliepeil
zoals afgebeeld.
14 NL
[3]
[2]
[1]
C19
D8
VEILIGHEID
5. Als u de olie hebt ververst, zet u de maaier overeind op een vlakke
ondergrond om het oliepeil te controleren voordat u de motor start:
a. Verwijder de olievuldop
dop/oliepeilstok [1].
b. Veeg de oliepeilstok schoon.
c. Plaats de oliepeilstok terug
zonder de dop vast te draaien en
trek hem er weer uit. Controleer
het oliepeil dat op de peilstok
aangegeven wordt.
d. Als de olie onder het onderste
streepje [3] op de peilstok staat
vult u olie bij tot aan het
bovenste streepje [2]. Vul niet te
veel olie bij. Als de motor te vol
is, kan overtollige olie in de
luchtfilterbehuizing en de
luchtfilter terechtkomen.
OPMERKING
Starten van de motor bij een laag oliepeil kan de motor beschadigen.
e. Plaats de olievuldop/peilstok terug en draai deze stevig vast.
CONTROLEREN VAN DE BOUGIE
Vereiste bougies:
OPMERKING
Verkeerde bougies kunnen schade aan de motor veroorzaken.
Voor een goede werking moet de bougie [1] goed afgesteld en vrij van
aanslag zijn.
1. Verwijder de bougiekap [2] en
verwijder aanslag rond het
bougiegedeelte.
2. Draai de bougie los met een
bougiesleutel.
3. Controleer de bougie. Vervang de
bougie als de elektroden zijn
versleten of als de isolator is
gebarsten of geschilferd. Reinig de
bougie met een staalborstel als u
hem opnieuw wilt gebruiken.
4. Meet de afstand tussen de
elektroden met een voelermaat. De
juiste afstand is 0,7 ~ 0,8 mm. Met
voorzichtig tikken kunt u een te
grote afstand nastellen.
5. Monteer de bougie zorgvuldig met
de hand, om beschadiging van het
schroefdraad te voorkomen.
6. Trek de bougie nadat deze handvast
is aangedraaid nog iets na met een
bougiesleutel om de afdichtring vast
te zetten.
Bij het terugplaatsen van een gebruikte bougie moet deze na het
handvast aandraaien nog 1/8 tot 1/4 slag verder worden vastgedraaid.
Bij het monteren van een nieuwe bougie moet deze na het handvast
aandraaien nog 1/2 slag verder worden vastgedraaid om de ring [3]
samen te drukken.
BOUTMOMENT:
20 N•m
OPMERKING
Een loszittende bougie kan oververhitting en beschadiging van de motor
veroorzaken. Het te vast aandraaien van de bougie kan tot beschadiging
van het schroefdraad in de cilinderkop leiden.
7. Breng de bougiekap weer aan op de bougie.
[1]
[2]
[3]
NGK - BPR5ES
[1]
0,7 ~ 0,8 mm
[3]
[2]