5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast.
7.
Breng de wieldop aan met de bal van
uw hand.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
N.B.: Wanneer het reservewiel een andere
maat heeft of anders is geconstrueerd dan
de overige wielen, laat deze dan zo spoedig
mogelijk vervangen.
Wiel opbergen
LET OP
Hijs de reservewielhouder niet op
zonder het wiel te hebben vastgezet.
Wanneer geen wiel is aangebracht
kan het ophijsmechanisme bij het laten
zakken worden beschadigd.
VERZORGING VAN BANDEN
Om ervoor te zorgen dat de banden van de
voor- en achterwielen van uw auto
gelijkmatig slijten en een langere
levensduur hebben, adviseren we de wielen
met regelmatige intervallen tussen 5000
en 10000 kilometer van voor naar achter
en vice versa te wisselen.
TourneoConnect/TransitConnect (TC7) Vehicles Built From: 24-05-2011, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Velgen en banden
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage kan betekenen dat
de wieluitlijning niet meer aan de
specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 130).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
129
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs stoepbanden
schuren.
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mph).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.