EEN DIESELMOTOR
STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.: Wanneer de temperatuur lager is
dan -15 ºC, mag u de startmotor 25
seconden achtereen inschakelen.
Wanneer de auto frequent wordt gebruikt
bij dergelijk lage temperaturen raden wij
aan een verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren.
N.B.: Schakel de startmotor in tot de
motor aanslaat.
N.B.: U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht
tot de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER (DPF)
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw wagen.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij wagens met
dieselmotor.
De motor starten
Regeneratie
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen
en na het afzetten van de motor en tijdens
en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is
het DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start,
dan kan een enkele keer rijden onder de
volgende omstandigheden het
regeneratieproces ondersteunen:
•
•
•
92
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
Rijd met uw auto 20 minuten op bij
voorkeur een hoofdweg of snelweg
en voorkom langdurig stationair
draaien. Houd hierbij echter wel altijd
de snelheidslimiet en de
verkeersomstandigheden in acht.
Zet de wagen niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling
dan normaal om tijdens deze rit een
hoger motortoerental te verkrijgen.