ROBOTVERSNELLINGSBAK
7
Bijzondere omstandigheden
Sneeuwstand
(Afhankelijk van de auto)
Druk voordat u wegrijdt op een gladde weg
(sneeuw, modder, enz.) op de schakelaar 7,
â
het controlelampje
licht op het in-
strumentenpaneel op.
Zodra de omstandigheden het toelaten,
dient u de sneeuwstand uit te schakelen
door middel van de schakelaar. Het con-
trolelampje dooft.
2.46
(5/6)
Voor de sneeuwstand moet de automati-
sche werking van de versnellingsbak zijn in-
geschakeld (het inschakelen van de hand-
bediende werking heft de "sneeuwstand" op
tot de automatische werking opnieuw gese-
lecteerd is).
Na het stilzetten van de motor, wordt de
sneeuwstand altijd uitgeschakeld. Deze
moet opnieuw gekozen.
8
9
Laadstand
Als u rijdt met een zware belading, drukt u
op de schakelaar 8 of op de schakelaar 9,
afhankelijk van de auto. Het
lampje op het instrumentenpaneel licht op.
Na het stilzetten van de motor, wordt de
laadstand altijd uitgeschakeld. Deze moet
opnieuw gekozen.
De laadstand kan bij zowel de automati-
sche als de handbediende werking gebruikt
worden.
§
controle-