Eerste inbedrijfstelling, inspectie, onderhoud
Veiligheidskleppen op werking controleren
Werking van de thermische afvoerbeveiliging controleren
Afb. 33
Luchttoevoeropening van de installatieruimte controleren
Testwerking
1. Verwarmingsketel in bedrijf stellen.
Bedieningshandleiding
Emissiemeting
Na de inbedrijfstelling moet de verwarmingsinrichting
door een gekwalificeerde vakman worden goedge-
keurd. Met een emissiemeting moet worden aange-
toond dat de verwarmingsketel aan de actueel gel-
dende emissiegrenswaarden voldoet. Om niet boven
die waarden te liggen, moet de verwarmingsketel cor-
rect werken. Daarbij hoort naast de reiniging en het
juiste opstoken ook de keuze van geschikt brandhout.
De Vitoligno 200-S is een houtvergassingsketel met
hoog rendement en moet daarom met een voldoende
grote buffer worden gebruikt. Als de rookgasventilator
is uitgeschakeld, kunnen de vereiste emissiewaarden
niet worden bereikt. De buffer moet daarom minstens
55 l per kW warmtevermogen hebben.
Voor de emissiemeting moeten de volgende punten in
acht worden genomen:
Pas nadat de ketel ca. een week in gebruik is, laten
■
de afdichtingskoorden geen gas meer door.
■
Rookgasventilator, vulruimte, asruimte en nagescha-
kelde verwarmingsoppervlakken zorgvuldig reinigen.
Zie pagina 39, 35, 37 en 36.
44
1. Klep van de thermische afvoerbeveiliging bedie-
nen: Rode kap
tegen klep duwen. Er moet
A
water uitstromen.
2. Bij een te klein debiet klep reinigen of vervangen.
Opmerking
Inbouwlengte (incl. schroefdraad) van de dompelhuls
voor thermische afvoerbeveiliging: 155 mm).
2. Instellingen en werking van de ketelcircuitregeling
controleren.
■
Alleen natuurlijk en droog hout gebruiken (zie bedie-
ningshandleiding, hoofdstuk "Brandstof"). Vochtig
hout leidt tot een vermindering van de vlamtempera-
tuur en bijgevolg tot hogere emissiewaarden. De
aangegeven ideale kloofhoutafmetingen moeten in
acht worden genomen.
■
Verwarmingsketel voorverwarmen (minstens 2 uur
vóór de meting) en de basisgloed vormen. Daarvoor
de vulruimte voor de helft vullen. Het kloofhout dwars
dicht naast elkaar leggen. Daarbij stukken met grote
verschillen in diameter vermijden. De verwarmings-
ketel op die manier tot aan het begin van de emissie-
meting laten branden.
■
Gewenste ketelwatertemperatuur op 85 °C instellen,
retourtemperatuur op 65 °C, opvoerdruk van de
schoorsteen controleren. De opvoerdruk moet tus-
sen 10 en 15 Pa liggen en mag niet schommelen.
Tijdens de opwarmfase en de meting voor voldoende
■
warmteopname zorgen. De buffer moet vóór het
begin van de meting koud zijn. Indien nodig alle ther-
mostaatkleppen volledig opendraaien.
■
Aan de regeling de restzuurstof op 6 tot 7 % instel-
len.