In werking stellen
6.2 Instellen uitblaastemperatuur
Voor het optimaal functioneren van het Allure-toestel zal een uit-
blaastemperatuur ingesteld moeten worden, zoals die is vastge-
legd in de ontwerpgegevens.
Deze waarde kan in het instelprogramma worden gewijzigd.
1. De uitblaastemperatuur (T
stellen: druk de 'MODE'- toets langer dan 1 seconde in, totdat
punt in linkerdeel van het display knippert. Op het display is
nu het uitleesprogramma zichtbaar.
2. Druk nogmaals op 'MODE'-toets; er brand nu een punt in lin-
kerdeel van het display. Het instelnummer (met punt) en de
uitleeswaarde worden nu om en om weergegeven. Het instel-
programma is nu actief.
3. Verander de instelling in de gewenste waarde met de '+'-
toets of de '-'-toets. Voor fabrieksinstelling en instelbereik van
de uitblaastemperatuur zie de tabel inspectierapport (stap nr.
1).
6.3 Instellen luchthoeveelheid
Op het Allure-toestel kunnen 3 luchthoeveelheden naar behoefte
worden ingesteld: een minimale, een maximale luchthoeveelheid
en een aparte luchthoeveelheid voor koeling. De instellingen zijn
afhankelijk van de ontwerpgegevens. Een elektronische regeling
in de systeemventilator zorgt er voor dat de ingestelde maximale
luchthoeveelheid wordt gehandhaafd, totdat een verhoging van
) is op de volgende wijze in te
3set
Allure
4. Druk op de 'STORE'-toets. De ingestelde waarde zal 1x knip-
peren ter bevestiging dat de gewijzigde waarde in het ge-
heugen is opgenomen.
5. Het display keert automatisch terug naar de bedrijfssituatie
nadat de 'STORE'-toets is ingedrukt
de luchtweerstand in kanalen is bereikt na het inregelen
(zie paragraaf 6.4). Vanaf dit punt wordt het luchthoeveelheid
teruggeregeld, totdat de oorspronkelijke druk na het inregelen
weer is bereikt. De luchthoeveelheid zal variëren tussen de inge-
stelde minimale en maximale luchthoeveelheid afhankelijk van
de uitblaastemperatuur.
6e druk december 2003
Hoofdstuk 6
5253-0
27