De diafragmawaarde en/of de sluitertijd knipperen wanneer u de
ontspanknop tot halverwege indrukt.
• Omdat het onderwerp te helder of te donker is, ligt het buiten het
beschikbare bereik van de camera. Pas de instellingen opnieuw aan.
Het beeld is witachtig (schittering).
Er verschijnt een lichtwaas op het beeld (schaduwbeeld).
• De foto is genomen onder een sterke lichtbron waarbij veel te veel licht in
de lens is gevallen. Bevestig de lenskap.
De hoeken van de foto zijn te donker.
• Als een filter of lenskap werd gebruikt, haal deze dan van de lens af en
maak de opname opnieuw. Door de dikte van het filter en een onjuiste
bevestiging van de lenskap kan het filter of de lenskap gedeeltelijk
zichtbaar zijn in het beeld. De optische eigenschappen van bepaalde lenzen
kunnen ertoe leiden dat de rand van het beeld te donker lijkt (onvoldoende
licht). U kunt dit fenomeen corrigeren met [Lenscomp.: schaduw]
(pagina 180).
De ogen van het onderwerp zijn rood.
• Schakel de functie rode-ogeneffectvermindering in (pagina 62).
• Ga dicht naar het onderwerp toe en maak de opname binnen het
flitserbereik met de flitser. Controleer het flitserbereik onder "Technische
gegevens".
Punten verschijnen en blijven op het LCD-scherm.
• Dit is geen storing. Deze punten worden niet vastgelegd (pagina 11).
Het beeld is wazig.
• De foto is zonder flitser gemaakt op een donkere locatie, waardoor
bewegingsonscherpte is ontstaan. Wij adviseren u een statief of de flitser te
gebruiken (pagina's 45, 93 en 138).
De EV-schaalverdeling b B knippert.
• Het onderwerp is te fel verlicht of te donker voor het lichtmeetbereik van de
camera.
Problemen oplossen
209