De functie veranderen
Fn-knop t
(Aan)
(Uit)
Opmerkingen
• [AF-vergrendeling] kan moeilijk zijn in de volgende situaties:
– Het onderwerp beweegt te snel.
– Het onderwerp is te klein of te groot.
– Er is weinig contrast tussen het onderwerp en de achtergrond.
– Het onderwerp wordt zwak belicht.
– Het omgevingslicht verandert.
• [AF-vergrendeling] kan niet worden gebruikt wanneer de belichtingsfunctie is
ingesteld op [Panorama d. beweg.], [Tele-zoom continue voorkeuze AE] of
[Schemeropn. uit hand] bij [Scènekeuze], of wanneer handmatige scherpstelling is
geselecteerd.
• De camera stopt met het volgen van een onderwerp wanneer het onderwerp uit het
scherm verdwijnt.
Handmatige scherpstelling
Als het moeilijk is goed scherp te stellen in de automatische-
scherpstellingsfunctie, kunt u de scherpstelling handmatig uitvoeren.
1
Zet de scherpstellingsfunctie-
keuzeknop van de lens op MF.
124
(AF-vergrendeling) t [Aan] of [Uit].
Druk, terwijl de opname-informatie wordt afgebeeld, op het
midden van de bedieningsknop om het doelkader af te
beelden. Plaats het doelkader over het te volgen onderwerp
en druk op het midden van de bedieningsknop. De camera
begint het onderwerp te volgen.
Als het onderwerp is scherpgesteld, wordt het doelkader
groen. Om het volgen te annuleren, drukt u nogmaals op de
bedieningsknop.
Hiermee schakelt u de [AF-vergrendeling]-functie uit.
De scherpstelling instellen