9. Draai de schroeven van motor 0800.00, koppeling 0840.00/01,
pomphuis 0102.00 en vloerplaat 0183.00 vast. Raadpleeg de
onderstaande tabel voor de juiste draaimomenten. Controleer
hierna opnieuw de uitlijning van de koppeling. Corrigeer zo
nodig.
MF-507
Afb. 23 Vastzetten van onderdelen
Maat schroefdraad
M 8
M 10
M 12
Probleem
Oorzaak
1. Onjuiste elektrische aansluiting (twee
fasen).
2. Verkeerde draairichting.
3. Lucht in de zuigleiding of de pomp.
4. Te hoge tegendruk.
Pomp geeft geen of
5. Te hoge zuighoogte, NPSH-toevoer te
te laag debiet.
laag.
6. Leidingen verstopt of vreemd materiaal in
de waaier.
7. Luchtinsluitingen ten gevolge van een
defecte afdichting.
1. De pomp is geblokkeerd door verstop-
ping.
2. De pomp is geblokkeerd omdat het pomp-
huis door de leidingen is getordeerd.
(Controleer op beschadigingen).
Stroomonderbreker
3. De pomp blijft draaien voorbij het nomi-
voor motorbeveili-
nale werkpunt.
ging schakelt motor
uit. De motor is
4. De dichtheid of viscositeit van de ver-
overbelast.
pompte vloeistof is hoger dan de waarde
die in de order is vermeld.
5. Stroomonderbreker voor motorbeveiliging
is niet correct afgesteld.
6. Motor draait op twee fasen.
1. Te hoge zuighoogte, NPSH-toevoer te
laag.
2. Lucht in de zuigleiding of de pomp.
3. Tegendruk lager dan vermeld.
4. De waaier is uit balans.
5. Inwendige onderdelen zijn versleten.
6. De pomp is getordeerd (wat contactgeluid
De pomp geeft te
veel lawaai. De
veroorzaakt). Controleer op beschadigin-
pomp draait onge-
gen.
lijkmatig en trilt.
7. Defecte lagers.
8. Onvoldoende, te veel of verkeerd smeer-
middel in de lagers.
9. De koelventilator van de motor is defect.
10. De tandkrans van de koppeling (kracht-
overbrenging) is defect.
11. Vreemd materiaal in de pomp.
28
Draaimoment [Nm]
19
37
65
2
10. Monteer de bescherming van de koppeling 0681.00 door de
steunring 0517.01 en de klemmen 0733.00/01 te gebruiken.
MF-521
Afb. 24 Bescherming van de koppeling
M 16
M 20
5.7 Problemen oplossen
Oplossing
1. Controleer de elektrische aansluitingen en corrigeer deze,
indien nodig.
2. Keer de fasen van de stroomvoorziening om (polariteit omke-
1
ren).
3. Ontlucht de zuigleiding of de pomp en vul deze bij.
4. Reset het werkpunt conform het gegevensblad. Controleer het
systeem op aanwezigheid van verontreinigingen.
5. Verhoog het vloeistofniveau aan de zuigzijde. Open de afsluit-
klep in de zuigleiding volledig.
6. Open de pomp en los het probleem op.
7. Controleer de leidingafdichtingen, de afdichtingen van het
slakkenhuis en de asafdichtingen. Vervang indien nodig.
1. Open de pomp en los het probleem op.
2. Installeer de pomp zodanig dat deze niet onder spanning staat.
Ondersteun de leidingen op vaste punten.
3. Stel het werkpunt in conform het gegevensblad.
4. Als het aanvaardbaar is dat de capaciteit lager is dan de
waarde die vermeld staat, verlaag dan het debiet aan de druk-
zijde. Gebruik anders een krachtiger motor.
5. Controleer de instelling. Vervang de stroomonderbreker voor
motorbeveiliging zo nodig.
6. Controleer de elektrische aansluitingen. Vervang de defecte
zekeringen.
1. Verhoog het vloeistofniveau aan de zuigzijde. Open de afsluit-
klep in de zuigleiding volledig.
1
2. Ontlucht de zuigleiding of de pomp en vul deze bij.
3. Stel het werkpunt in conform het gegevensblad.
4. Reinig en inspecteer de waaier, en balanceer deze opnieuw.
5. Vervang de onderdelen.
6. Installeer de pomp zodanig dat deze niet onder spanning staat.
Ondersteun de leidingen op vaste punten.
7. Vervang de lagers.
8. Pas de hoeveelheid smeermiddel aan of gebruik een ander
type smeermiddel.
9. Vervang de koelventilator van de motor.
10. Vervang de tandkrans van de koppeling. Lijn de koppeling
opnieuw uit.
11. Open de pomp en reinig deze (installeer zo nodig een zeef aan
de voorzijde van zelfaanzuigende pompen).
153
298