afgesloten wanneer het systeem in de automatische regelmodus staat
en de voertuigsnelheid onder deze snelheid valt en worden
geactiveerd wanneer de voertuigsnelheid deze snelheid overschrijdt.
8. Om het aantal spuitkoppen voor elke sectie in te stellen, selecteert u
de sectie onder Spuitkoppen, voert u het aantal in en bevestigt u
deze waarde.
Opmerking: Het is belangrijk om het aantal spuitkoppen dat aan
elke sectie is gekoppeld, juist in te stellen. Tijdens bedrijf is deze
instelling van invloed op de weergave van de informatie over de
flow per spuitkop en op de regeling op basis van druk.
2.3.1. Timing instellen
Met deze instellingen worden de responstijden ingesteld voor het in- of
uitschakelen van secties. Het is belangrijk om de responsetijden
nauwkeurig te berekenen om overlappingen of leemtes in het
aanbrengen van het product te voorkomen.
De responstijden berekenen:
1. Zorg dat het werktuig klaar is om met de afgifte van product te
beginnen en dat de kalibratie van de flowmeter voor het product is
uitgevoerd (zie Kalibratie flowmeter, pagina 55).
2. Meet met een stopwatch de vertraging tussen het inschakelen van
een sectie en het aanbrengen van het product. Dit is de
INSCHAKELTIJD.
3. Wanneer de sectie wordt uitgeschakeld, meet u de vertraging tussen
het uitschakelen van de sectie en het stoppen van de productflow.
Dit is de UITSCHAKELTIJD.
De responstijden instellen:
1. Selecteer Werktuig/Regeling indeling/Timing.
2. Selecteer INSCHAKELTIJD om in te stellen hoeveel seconden
vertraging er is tussen het inschakelen van een sectie en het
aanbrengen van het product en bevestig deze instelling vervolgens.
Hoofdstuk 2 – Instellingen werktuig
15