5
. . Storingen
5.1
Problemen verhelpen
P
ROBLEEM
Het toestel blaast geen lucht uit.
nl
Het toestel blaast weinig lucht uit.
Het tocht.
nl-30
Indien het luchtgordijn niet of niet naar wens werkt, probeer
dan eerst het probleem te verhelpen aan de hand van
onderstaande tabel.
Als dit geen oplossing biedt, is er mogelijk een defect;
waarschuw dan de installateur.
W
AARSCHIJNLIJKE OORZAAK
Het toestel heeft geen spanning.
Het toestel is niet ingeschakeld
door de regeleenheid.
Het toestel is uitgeschakeld door
externe regelcomponenten
Het toestel is uitgeschakeld door de
thermische beveiliging.
Het toestel staat in een te lage
sterkte.
De draairichting van de ventilatoren
is niet juist.
De warmtewisselaar is vervuild.
De aanzuig- en/of uitblaassectie
wordt geblokkeerd.
Het toestel staat in een te lage
sterkte.
W
AT TE DOEN
Controleer de netvoeding:
• stekker in het stopcontact,
• werkschakelaar op stand 1,
• aanwezigheid van spanning.
Controleer de regeleenheid: zie de
documentatie voor de regeleen-
heid.
Controleer externe regelcompo-
nenten indien aanwezig:
• deurschakelaar
• ruimtethermostaat
Reset de thermische beveiliging van
de ventilatoren: zie de documenta-
tie van de regeleenheid.
Schakel het luchtgordijn in een
hogere sterkte.
Controleer de draairichting van de
ventilatoren.
Reinig de warmtewisselaar.
Verwijder obstakels voor de aan-
zuig- en uitblaassectie.
Schakel het luchtgordijn in een
hogere sterkte.